“Het is jammer.”
Bijna was ik hem voorbij gelopen. De man keek op naar de glimmende atomiumbollen, en herhaalde zijn stelling.
“Echt jammer.”
Even was ik in de veronderstelling dat hij het over de ontmanteling had van het ijzeratoom –dat eigenaardig genoeg bekleed werd met aluminium platen.
Dat bleek echter niet het geval.
“Zo’n mooi land, zo’n mooie spreuk. L’union fait la force. Al hebben ze al zo vaak geprobeerd die ‘o‘ door een ‘a‘ te vervangen. Maar de Belgen zijn aan elkaar gebonden. Diversiteit, eenheid, romantiek, …”
Een hele rist toeristen liep tussen ons door, en ik dacht dat hij met de laatste toerist zou verdwenen zijn, een beetje zoals je dat in de film wel meer ziet. Hij stond er echter nog steeds. Hoofdschuddend. Zijn betoog was niet gestopt.
“Sommige mensen en partijen, zoals het Vlaams Belang, zijn tegen België en willen ons land kapot maken.”
Ik was er eigenlijk niet van overtuigd dat hij zich tot mij richtte. Veeleer kreeg ik de indruk dat hij, zonder nood aan een publiek, zijn oratio voor zichzelf bracht.
“Ik kan u verzekeren dat ze dan met mij zullen te maken krijgen.”
Op een goede 10% van de bevolking na, hoorde je dat tegenwoordig wel meer. Een gevoel van machteloosheid bij het (h)erkennen van een beweging die in, pakweg, Duitsland voor niks dan miserie had gezorgd. Een brave inborst, dacht ik nog, maar helaas nooit bij machte zijn woorden in daden om te zetten.
“Vergis u niet: als het moet ben ik een taaie.”
Dat laatste was echter niet veel meer dan een gemompel, want de man had zich in beweging gezet, langs de muren van het Paleis van Laken. Ik overwoog nog even hem aan te spreken, maar toen ik mij omkeerde om hem achterna te lopen bleek hij alsnog verdwenen.