De dag begon met vers en zélfgebakken rozijnenbrood, versgemalen koffie, en vers geperste sinaasappelen. Alleen de melk kwam niet vers van de koe, maar ik neem aan dat u het sleutelwoord uit de eerste zin wel met enige verlekkering hebt opgemerkt. Het begin eindigde ermee dat we Henri aan de schoolpoort afzetten, en totdaar was er eigenlijk bitter weining verschil te merken met een andere doordeweekse dag. (Behalve dan dat het soort brood kan variëren, en dat we zelden sámen Henri naar school brengen.)
Daarna ging het richting Sint-Pietersstation, waar zelfs de ticketautomaten ons vriendelijk toelachten, we bijna op de trein richting Brugge-Oostende zaten (ik had Oostende-Brussel gelezen), en de eerstvolgende (8u38) richting Brussel aan ons lieten voorbijgaan, wegens te vol. Jammer, want op dat perron trof ik niet alleen Wouter “ge zoudt geld geven om hem nog eens te zien” T. aan, maar tevens ons aller Huugje. De volgende waren we dan wel verplicht om te nemen (8u58), als was het daar niet echt veel beter qua bevolkingsdichtheid.
Voor de Regentstraat moet je gewoon het Centraal Station uit, het Park van Brussel door, en nog één straatje verder. Aan het kruispunt aldaar, een weinig naar links, is de Amerikaanse ambassade gevestigd waar Tessa haar visum mocht aanvragen. Zo’n visum krijgt ge niet zomaar: ge moet eerst bellen naar de ambassade voor een afspraak (dat kost u 15 euro), een aantal formulieren invullen, vingerafdrukken laten maken, DNA-stalen afstaan, alsook de code van uw bankkaart. Enfin, die laatste drie dat klopt niet, maar die vingerafdrukken, die moet ge toch in de luchthaven geven, en Tessa moest met haar vingers over een doekje wrijven om er zeker van te zijn dat er geen springstofresidu te detecteren viel —I kid you not.
Zelf mocht ik niet binnen natuurlijk. “Alleen de persoon die een afspraak heeft, meneer”, werd mij vriendelijk maar beslist duidelijk gemaakt. “Als ik u een raad mag geven, meneer, zou ik ergens een paar koffies gaan drinken of zo, want de procedure kan toch gemakkelijk meer dan een uur duren”, wist de man mij nog te vertellen. Juist.
Amper had ik mij evenwel in Au grain de sable aan de Zavel neergevlijd, of daar belde mijn geliefde al, om mij van enigte problemen op de hoogte te brengen. Om een lang verhaal kort te maken, ze dient een andere foto mee te brengen, een recent rekeninguittreksel om onze solvabiliteit te bewijzen (“niet moeilijk met die f-cking zwakke dollar, losers“, had ik mij in Tessa’s plaats waarschijnlijk niet kunnen inhouden), en moet nog een ander formulier invullen ook –dat was men vergeten te vermelden aan de telefoon. Maandag mogen we terug. “Die foto mag niet digitaal zijn”, waarschuwde de juffrouw haar nog, en dan vraag ik mij in ’s hemelsnaam af hoe ze dat zullen nagaan. Niet digitaal, wil dat zeggen dat hij niet met een digitale camera mag gemaakt worden? Of dat hij niet digitaal mag geprint worden? En moeten we dan het negatiefje ter bewijs meebrengen?
Ach geen nood, ik wipte ondertussen bij Pierre Marcolini binnen –ik was toch op de Zavel– en kwam opnieuw buiten met confituur van wilde bosaardbeitjes, een tablet pure chocolade, gevanilleerde citronettes (i.p.v. orangettes), mandarijntjes gewikkeld in pure chocolade, en een pakje paaseitjes die 70 € per kilo kostten (wat neer komt op 20 frank voor een eitje zo groot als een halve duim).
Het nuttig aan het aangename paren heet dat –maar maandag staan we er terug. Verdomde nazi’s. Oeps.