Anticiperen

Soms lijken i er voor de hand liggende oplossingen voor problemen. De parkeerplaats-die-er-geen-is voor een garagepoort in de stad, met verf als dusdanig markeren (arceren), zodat het voor iedereen duidelijk is dat er niet mag geparkeerd worden. Een backup nemen van uw harddisk zodat ge u niet boos moet maken. (Mind you, ik heb dat ook al gedaan, en ik heb geen backup (meer) van mijn muziek –wel een bootable backup van mijn ‘master’ computer.) Verkeerslichten plaatsen aan een levensgevaarlijke oversteekplaats, waar onoplettendheden –inherent aan de gecreëerde verkeerssituatie– al voor vele drama’s hebben gezorgd.

Laten we met dat laatste misschien beginnen?

  1. Lijken, want ik weet er natuurlijk niet meer van dan dat ik er informatie over heb, van die drie situaties.

Ingelepeld

1. Rijdom der natie
Rijkdom best verdeeld in Vlaanderen, volgens De Standaard; Vlaanderen verdeelt inkomens beter volgens Het Nieuwsblad; Rijken besteden dubbel zo veel aan gezondheidszorg volgens GVA; Vlaanderen is rijker en meer egalitair volgens HLN. Allevier beroepen ze zich op een Belgastukje dat het heeft over een artikel in L’Echo dat bericht over een studie uitgevoerd door ING.

“75% van de minst gefortuneerde Vlamingen beschikt over 67% van het totale inkomen.”
Vragen die ik mij daarbij stel (zonder de studie zelf te hebben gezien): (a) 25% van de meest gefortuneerde Vlamingen beschikt dus over 33% van het inkomen? (b) bij welk getal zijn die percentages gelijk? 50%? Minder? (c) Over hoeveel % van het totale inkomen beschikken pakweg de rijkste 10% van de Vlamingen? En de rijkste 5%? En omgekeerd, de armste 10%, 5%?

2. Borsten, vuur en gevaarlijke dingen i
Waarom niemand betaalt voor de borsten van Siska Schoeters, dat legt Het Nieuwsblad haarfijn uit. Had iemand daar uitleg bij nodig? Echt?

(Had ik al gezegd dat ik Siska Schoeters in ’t echt tegen ’t lijf ben gelopen? Als iemand daar een miljoen of zo voor over heeft, wil ik daar anders wel eens over vertellen. Haar borsten waren er ook bij.)

3. Death & taxes vanzelfsprekend
Het stond op de voorpagina van DM, maar behalve het opiniestuk van huissofist Walter Pauli (Taxes For Life) is er op het gratis gedeelte van de site niet echt meer iets over terug te vinden. Fiscus verdient aan Music for Life vinden we via google echter terug bij Het Nieuwsblad. De staat geeft al een miljoen euro aan Music for Life, maar die 10.000 die de fiscus halsstarrig ‘weigert’ kwijt te schelden, zijn in het verkeerde keelgat van gul en correct Vlaanderen geschoten –tenminste, dat gevoel wil de media ons toch opdringen.

  1. George Lakoff, Women, Fire and Dangerous Things: What Categories Reveal about the Mind, The University of Chicago Press, 1987, ISBN 0-226-46804-6

Kredietstop

Ooit heb ik gezegd dat ik nooit iets op krediet ging kopen, behalve dan een huis. Heel even, om kosten te maken toen ik zelfstandig was, is daar een auto bij gekomen, maar voor de rest wordt hier niets op krediet gekocht. Geld uitgeven dat ik niet heb, ik moet er niet aan denken. Natuurlijk heb ik een kredietkaart, en die wordt ijverig gebruikt voor internetaankopen en als betaalmiddel in het buitenland. De kredietlijn wordt elke maand netjes aangezuiverd, soms zelfs nog voor de afrekening in de brievenbus (of inbox) valt. Eén keer heb ik intresten moeten betalen, een jaar of vijftien geleden, toen ik gewoon vergeten was te betalen. Het is mij sindsdien niet meer overkomen.

Het beheer van de huishoudelijke financiën (sterk verwant aan de oorspronkelijke betekenis van het woord economie, een samenstelling van het Griekse oikos –huis– en nomos –regel–) is een van de grootste uitdagingen in de huidige kapitalistische consumptiemaatschappij. Kopen op krediet is één van de grootste valkuilen van het maatschappelijke systeem. Geen geld voor die flatscreen? Geen probleem: koop nu, betaal later.

Walter Pauli verplaatst zijn pen even van de sofisterijen van het rookverbod naar het blind vertrouwen van de consument in de kredietverstrekkers: Kredietkaarten met kerst, oplichting met strikje errond.

Alleen merkte ik dat inherente mechanisme niet op, omdat mijn keurig betaalde maandsom precies 90 euro bleef. Dat is natuurlijk de bedoeling van zo”n boevenkaart. Want dat is het: een volstrekt legale rip-off van goedmenende maar armlastige of argeloze (in mijn geval) klanten. Of meestal: van een combinatie van beide. Hoe meer ik kocht, hoe minder ik afloste.

Pauli legt de fout bij zichzelf, fulmineert tegen de uitzuigtechnieken van de kredietverstrekkers, maar heeft –eigenaardig genoeg– niet meteen iets tegen kopen op krediet per se.

Vroeger kocht je een tv op krediet en betaalde je dat bedrag netjes af. Nu koop je ook een tv op krediet, maar krijg je alleen dat krediet als je een kaart aanvaardt die je permanent verleidt om meer te kopen.

Een beetje raar, krediet is krediet, en terwijl het –toegegeven– gemakkelijker is om u (financieel) te verliezen in een schier onbegrensde kredietkaart, is ook het oude krediet (bijna) probleemloos cumuleerbaar. “Wilt ge iets, maar hebt ge er het geld niet voor,” heeft mijn moeder mij altijd voorgehouden, “dan moet ge daarvoor sparen. Betalen moet ge toch.”

Kredietverstrekking moet aan banden gelegd worden. Maar hoeveel beter zou het niet zijn als men ook de basis van het probleem aanpakt: het consumptiegedrag van de mens?

Willekeur

“Ik zal u ne keer verzetten godverdomme”, riep de man uit, waarop hij met een zwarte gereedschapsdoos naar mij uithaalde. Ik kon nog net op tijd mijn armen opheffen, en vervolgens weglopen.

Er wordt nogal gewerkt, hier in de straat, en gezien de plaats voor onze poort nogal pronkerig beschikbaar lijkt, tracht meer dan één camionette die zich eigen te maken. Soms wordt de plaats gebruikt als parking voor meneer de vrouwenarts van naast de deur, en zolang er iemand in blijft zitten, heb ik daar geen enkel probleem mee. Als werkmannen iets moeten uitladen, en nadien hun voertuig verplaatsen, heb ik daar vanzelfsprekend ook geen enkel probleem mee. Ik durf zelfs te wedden, dat als die werklui aan mijn deur zouden komen bellen, en vriendelijk zouden vragen “of het soms zou mogen, meneer, om de camionette te laten staan, maar kijk we werken in nummer zoveel ginder, en als u weg zou moeten dan verplaatsen we ons voertuig vanzelfsprekend meteen”, dat ik ook daar geen graten in zou zien. Er is –behalve één sympathieke buurvrouw– nog nooit iemand komen bellen om zulks te vragen. Nog nooit. (We wonen hier ondertussen meer dan tien jaar.)

Gisterenochtend leken er twee plaatsen ‘vrij’: voor onze poort, en voor de poort van dokter vrouwenarts naast de deur, die zijn inrijgang toch niet gebruikt om zijn wagen te stallen, en dus –logischerwijs– iedereen gewoon voor zijn onbenutte poort laat parkeren. Een lichte vrachtwagen had zich op die plaats genesteld, en ik had gezien dat ze aan het lossen waren. Geen probleem, ik ga die mannen gewoon zeggen dat ze doen wat ze moeten, maar dat ik straks wel weg moet. Henri is ziek thuis, en ik moest inkopen doen. Dat was rond 8u30.

Om 11u30 staat dat ding daar nog, en ik kan niet weg. Ik zie dat er net iemand iets uit het voertuig gaat halen, dus ik dacht: ik vraag het eens wanneer ik zou weg kunnen. Hoewel ik vriendelijk blijf, is de meneer niet echt als enthousiast te omschrijven. “Kunde gij daar niet tussen misschiens?” (Helaas niet, meneer.) “Kust mijn kloten.” (Dat is nergens voor nodig, denk ik.) “Da ding blijft hier staan.” (Dat meent u toch niet, meneer?) Dat ‘da ding’ van mij mag blijven staan, zolang hij mij maar binnen en buiten laat, daar heeft hij geen oren naar. Bovendien spreekt hij in één of ander dialect (ik dacht West-Vlaams), waardoor ik hem om de vijf woorden moet vragen om zijn zin te herhalen. Wat mij niet meteen bonuspunten bezorgt. Maar wel een zwarte gereedschapskist die vervaarlijk in de richting van mijn gezicht wordt gezwierd.

Hij springt verder naar mij toe, dus besluit ik maar weg te lopen. Liever blode Jan dan dode Jan en ik zie echt het nut niet in van een fysieke confrontatie. De man springt achter mij, ik tracht onze poort dicht te gooien, maar hij beukt zichzelf binnen op onze gang, slaat met dat zwart ding tegen mijn keel, en grijpt mij vast met zo’n wurggreep zoals ge wel eens in de film ziet, terwijl hij mij tegen de muur van onze gang duwt. Zijn rechterhand klauwt rond mijn larynx (thyroidkraakbeen, hyoid en trachea zou de NKO dokter nadien zeggen; luchtbelletjes zou de duplex tonen; en op de radiografie stond ook nog wel iets), en plots ben ik mijn ademhaling kwijt. Hij laat na een paar tientallen seconden los, en loopt weg.

Deze blode Jan heeft niets gedaan –Henri was niet in gevaar, Tessa was niet in gevaar– en alle actie die ik ging ondernemen, zou de zaak alleen maar hebben laten escaleren. In gedachten had ik zijn ogen al uitgeduwd –mijn armen waren vrij dus ik kon (en in alle eerlijkheid heb ik mij sterk moeten bedwingen)– en zag ik hem bloedend in onze gang liggen, maar ik had daags voordien nog maar tegen Henri gezegd dat geweld alleen maar tot meer geweld leidt. Dus heb ik hem maar in zijn testosteronwaas gelaten en dan gewoon de politie gebeld. Die heel vriendelijk was, en waartegen die mens nadien nog heeft gelogen ook (ik weet al niet meer wat, ik lees het wel op het P.V.). Ik weet nog steeds niet wat de concrete aanleiding was.

Het was Rousseau, denk ik, die voorop stelde dat de mens van nature goed is. Die gekke fransozen toch. (Dat doet er mij aan denken: ik moet dringend Hobbes’ Leviathan eens herlezen.)

[update voor wie twijfelt: Sara had het juist; er staat geen tag ‘faction’, wat inderdaad betekent dat dit feit is en geen fictie. Helaas.]

Korte-termijndenken

“Hier, ’t is voor u”, keek Tessa veelbetekenend mijn richting uit vanochtend bij het ontbijt. Zij luisterde naar de radio, ik zat met mijn hoofd half in de krant om de strapatsen van de regering door te nemen. Op de radio had iemand het over premies en diploma’s, in de krant had men het over een woedende Waalse. We waren met hetzelfde bezig.

Milquet vindt dat haar praktische oplossing voor het deel werkloosheid dat wordt veroorzaakt door de crisis, wordt tegengehouden door communautaire kleinzierigheden. Op één of andere manier is ze ervan overtuigd geraakt dat een deel van de economische crisis op te lossen valt door werkgevers gedurende twee jaar een premie te geven van 1.000 euro voor elke werkzoekende die ze in deze tijdens van crisis aannemen. Bijkomende voorwaarde is dat de potentiële werknemer minstens 6 maanden werkzoekend is, niet ouder is dan 26 en maximaal een diploma middelbare school heeft. Het zal wel onder de noemer positieve discriminiatie vallen zeker?

Meer dan een lapmiddeltje is zo’n maatregel niet. België beschikt ondertussen over een lappendeken aan maatregelen om de werkloosheid aan te pakken en de werkzoekende te bepamperen en tegelijkertijd onder de knoet te houden. Het is een heel ambigue situatie, maar laat ons daar even niet verder op ingaan. Het probleem is dat het voorstel van Milquet, en eigenlijk heel wat maatregelen om de werkloosheid in te dijken, te laat komt (komen).

De werkloosheid tegengaan, moet veel vroeger en fundamenteler aangepakt worden. U zal onderhand wel al doorhebben dat ik –theoretisch of principieel gezien– een marxistisch geïnspireerd utopisch socialisme aanhang, waarbij de mens moet gestimuleerd worden, niet tot louter economische invulling van het leven, maar tot betekenisvolle invulling van het leven tout court. Het een sluit overigens het ander niet uit, wel integendeel. (En leest u de voorgaande zin en vooral die laatste twee woorden nog maar een paar keer opnieuw, voor u besluit precies daarop te reageren.)

Laat ik het evenwel voorlopig hier bij houden, voor ik mijzelf opnieuw voorbij hol. Ik werk aan een tekst waarin ik mijn standpunt(en) uiteen zet, maar het kan nog wel een half jaar duren eer het zover is. U bent toch niet gehaast? Mag ik u (nogmaals) Useful Work versus Useless Toil, een korte tekst van William Morris aanraden? Het is een mooie introductie tot het probleem van vervreemding, al meen ik mij te herinneren dat het er niet met zoveel woorden wordt aangekaart.

Desgevraagd

Dankuwel voor uw antwoorden.

Helaas heb ik mijn vraag verkeerd gesteld. Niet alleen dat, aan de hand van de titel van het stukje kon u begrijpen of ik peilde naar uw geluk. Op een zekere manier deed ik dat ook, maar ik zocht naar méér. Niet dat ik niet benieuwd ben of uw leven naar wens is ge- of vervuld, ik hoop zelfs van ganser harte dat u ervan overtuigd bent dat u gelukkig bent. Mijn vraag is eerder of u beseft dat dit waarschijnlijk niet zo is.

Op zijn best voorgesteld, is de hedendaagse mens –zonder het goed te beseffen– nogal solipsistisch ingesteld. Om het protest voor te zijn, zwak ik het meteen af naar een egocentristische visie, daarbij opmerkend dat zulks helemaal niet hoeft gelijk te staan met een egoïstische houding. Edoch, hoewel we in een maatschappij leven waarin het individu van geen tel is, is de drang naar indivualiteit, naar een betekenisvolle individualiteit, nog nooit zo groot geweest.

Laat ik het vorige stukje (Métro, boulot, dodo) even verklaren: leeft u om te werken, geld te verdienen, in uw eigen onderhoud en dat van uw nakomelingen te voorzien, zodat uw nakomelingen na u mogelijks hetzelfde kunnen doen? Bent u, met andere woorden, zoals een dier dat bijdraagt aan de cycliciteit van de natuur? Denkt u dat zulks de functie van de mens is?

Heeft de mens niet als taak om zich te ontwikkelen, in welk stadium van zijn leven hij zich ook mag bevinden? Om Aristoteles nog maar eens aan te halen: Since in every case a man judges rightly what he understands, and of this only is a good critic, it follows that while in a special field the good critic is a specialist, the good critic in general is the man with a general education. i (Excuses, ik waag mij niet aan een vertaling.) Met andere woorden, het is best mogelijk dat u vervulling vindt in uw werk –los van het economische aspect zelfs– maar wat weet u over alles daarbuiten. En dan doel ik op een actieve wetenschap, waarbij u op zoek gaat naar kennis en niet louter opneemt wat er in de media verschijnt om dat vervolgens naar goeddunken te regurgiteren.

Laat mij meteen benadrukken dat dit een verwondering is en geen beoordeling. Ik zoek niemand naar waarde te schatten; te kleineren noch op een voetstuk te plaatsen. Dat zou niet alleen getuigen van een oeverloze, maar vooral ongegronde arrogantie. Ik beroep mij al genoeg op uw welwillendheid door deze stukjes op u los te laten. ii

  1. Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
  2. Het is ook altijd wat: gaat het niet over hifi, dan over motoren, of over fotografie of over taarten of over lopen, en nu zevert hij over filosofie. Tessa was u voor.

Métro, boulot, dodo

Laat ons van dit vertrekken:

The great majority of men and women, in ordinary times, pass through life without ever contemplating or criticising, as a whole, either their own conditions or those of the world at large. They find themselves born into a certain place in society, and they accept what each day brings forth, without any effort of thought beyond what the immediate present requires. Almost as instinctively as the beasts of the field, they seek the satisfaction of the needs of the moment, without much forethought, and without considering that by sufficient effort the whole conditions of their lives could be changed. i

Brengt uw leven de vervulling die u ervan verwacht?

  1. Bertrand Russell, Proposed Roads To Freedom, Cornwall Press, Inc, Cornwall NY, 1918

Geveinsde schaamte

Hoewel het bijna winter is, gaan de meisjes nog graag kortgerokt door het leven. Blote benen worden –geheel volgens de gangbare stijlnormen van de retrojaren 60/70– bedekt door collants. Het is een grappig zicht, en af en toe is er wel eens iets meer te zien. Vooral de befietste juffertjes laten wel eens in hun… ziel kijken, en veinzen verontwaardiging wanneer zulks door de argeloze voorbijganger wordt opgemerkt.

’t Is aangenaam hoe men van kleine dingen vrolijk kan worden.

Des duivels oorkussen

De krant staat vol nietszeggende getallen, van het gemiddelde vermogen van de Belg over het aantal Belgische werkzoekenden tot een armoedegrens die gestaag maar onoverkomelijk de grenzen van het fatsoen overschrijdt door inmiddels reeds de middenklasse op te zoeken. Als het zo blijft doorgaan, kan men de partij van hippies en yuppies weer terecht en doelgroep gericht als socialistisch omschrijven. Ach, vergeef mij die kwinkslag.

De dreiging van armoede is helaas een al te reëel probleem. Niet alleen is het ingegeven door tijden van crisis, de daaraan vasthangende toenemende werkloosheid en de –woekerwinstgevende en desondanks staatgedoogde– stijgende energiefactuur, neen, er is iets veel fundamentelers aan de orde (en al langer dan vandaag vanzelfsprekend). In 1932 schrijft filosoof en wiskundige Bertrand Russell een korte tekst getiteld In Praise of Idleness waarin hij een pleidooi houdt voor meer vrije tijd. Russell toont zich in dat opzicht een weinig utopisch-optimistisch omdat hij ervan uit gaat dat mens die vrije tijd als vanzelf zal opvullen met bezigheden die hem tot verlichting zullen brengen. Herinner u eenzelfde optimisme bij Kant, een 150 jaar eerder, in zijn Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?.

Russell schrijft zijn opstel te midden van de Great Depression in de jaren 30 van de vorige eeuw, niet noodzakelijk onvergelijkbaar met de economische baisse waarin we ons momenteel bevinden. Hij laakt er onder meer de heersende overtuiging waarin enkel waarde wordt gehecht aan de economische voordelen van kennisverwerving en toename van macht over anderen. In Praise of Idleness wordt gepubliceerd met een aantal andere essays i, waaronder The Case for Socialism waarin hij uitlegt hoe socialisme –echt socialisme, niet de hedendaagse loftvariant– de maatschappij uit de economische hegemonie kan redden. “Socialisme is geen doctrine uitsluitend bestemd voor het proletariaat”, legt hij uit. “Door economische onzekerheid te voorkomen, kunnen we het geluk van allen, met uitzondering van een handvol allerrijksten, doen toenemen.” Dat geluk is vanzelfsprekend het Aristotelische geluk of eudaimonia, waarover we het eerder al hadden.

Economische onzekerheid leidt tot drang naar rijkdom, overproductie, overconsumptie, een steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk, en dus uiteindelijk tot meer onzekerheid. Men spreekt over een valse overvloed, die voortdurend een nieuwe economische crisis in de hand werkt. Eén van de manieren om uit die spiraal te komen, is door de mensen meer vrije tijd te bezorgen. Dat is perfect mogelijk in de tijd van moderne machinale productieprocessen, beargumenteerde Russell. Stop overproductie en geef de mensen meer vrije tijd zodat ze zich kunnen ontwikkelen, wars van enige economische dwang.

Ook Robert Louis Stevenson, de auteur van Treasure Island en het zeer tot de verbeelding sprekende Dr Jekyll and Mr Hyde, had het een halve eeuw eerder al over de voordelen van het luieren ii. “Luieren bestaat niet uit nietsdoen”, schrijft hij in An Apology For Idlers iii, “maar uit veel doen, echter buiten de door de heersende klasse geformuleerde dogma’s.”

Al hadden we het daarnet over armoede, en deze filosofen propageren net dat de mens over meer vrije tijd zou moeten beschikken –en dus minder economisch rendabel werk zou moeten verrichten. Om dat met elkaar te rijmen moeten we dieper ingaan op Russells The Case for Socialism en een aantal aanvullende marxistisch ideeën.

Stof voor een volgende keer. Ga en luier ondertussen –misschien vindt u wel tijd om de drie hierboven gebruikte teksten te lezen.

  1. In Praise of Idleness And Other Essays, Routledge Classics, 2004, ISBN 9780415325066
  2. Er bestaat niet meteen een goede vertaling voor idleness; het is zeker en vast geen luiheid of nietsdoen, maar luieren komt misschien nog het dichtst in de buurt.
  3. An Apology For Idlers van Robert Louis Stevenson verscheen voor het eerst in Cornhill Magazine, July 1877, Vol. XXXVI, pp. 80-86. Het is in boekvorm o.a. beschikbaar in de Penguin Great Ideas reeks.

Onjuistheden

Ze hadden mij een brief gestuurd. Een tweede. De eerste was aangetekend, opdat ik mij zeker zou komen aanbieden; de tweede was per gewone post verstuurd, en bevatte eigenlijk een minder aangename tijding dan de eerste, aangetekende. Dat ik mij komen aanbieden was –gehorig de eerste brief die een uitnodiging daartoe was– en dat ik mij had laten bijstaan voor een ondervraging.

Een gewone mededeling, behalve dan dat ik niet was gehoord. En al zeker niet dat ik zou zijn bijgestaan (daar was geen nood aan). Ik had mij wel degelijk aangediend, vertelde ik dan ook aan de vriendelijke juffrouw aan de telefoon, maar ik was niet gehoord. En dat die datum van 12/10 eigenlijk niet klopte, maar dat ik zulks niet erg vond in het licht van die andere onjuistheid.

De mevrouw vond die verkeerde datum wél erg, en die onjuistheid betreffende de verhoring ook. Ik zal u opnieuw uitnodigen, besloot ze terstond. U ontvangt daarover binnenkort een brief.

U tast net zozeer in het duister als ikzelve.