In de eerste twee boeken van zijn Ethica Nicomancea i gaat Aristoteles op zoek naar het doel van het leven en de morele gronden die daarvoor nodig zijn. Het doel van het leven is de eudaimonia, te vertalen als ‘geluk’, met daaraan gekoppeld een soort van morele deugdzaamheid en phronesis (praktisch inzicht). Gezien de mens enkel juist kan beoordelen wat hij begrijpt, zo zegt hij over die phronesis, is de goede criticus (van het leven) niet zozeer de specialist, maar een polymathes –ofte homo universalis, waarmee hij vanzelfsprekend niet doelt op de zelfverklaarde alweter, die via het internet een immer groeiend publiek van onmondigen (cfr selbstverschuldeten Unmündigkeit
in Kants Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?) weet aan te spreken ii. Die phronesis bereikt men dus enkel door levenservaring, een gegeven dat overigens niet hoeft verbonden te zijn met leeftijd.
Eudaimonia kan men ‘bereiken’ door het goede na te streven. Het ‘goede’ is geen universele waarde, maar een praktisch gegeven bepaald door de omstandigheden. En het is een doel op zich: het goede kan geen onderdeel zijn van een proces om iets anders te bereiken.
Er zijn drie manieren om te leven, stelt Aristoteles: voor vertier, eer, of contemplatie. De zucht naar vertier draagt bij tot de inschikkelijkheid van de massa voor wat de 18jarige Étienne de La Boétie later als ‘vrijwillige slavernij’ zal omschrijven (in zijn Discours de la Servitude Volontaire). Het streven naar eer (of aanzien) is een stap in de goede richting, maar wordt volgens Aristoteles vooral beoogd voor zichzelf (people seem to seek honour in order to convince themselves of their own goodness
). Nee, zo stelt hij, de goede manier om te leven is via de bios theoretikos, het contemplatieve leven. (Hij heeft het nog even over het leven van de ‘zakenman’: wealth is obviously not the good that we are seeking, because it serves only as a means; i.e. for getting something else.
)
Hoe zit het met de menselijke ethiek, vroeg ik in mijn vorige tekstje. Niet fantastisch, zo kan men vermoeden. Het goede nieuws is dat zo’n ethiek kan aangeleerd worden. Het kan afgeleid worden van het geheel van handelingen en ervaringen die ook de eigen identiteit en –belangrijker– die van een volk of gemeenschap uitmaken. Identiteit is tegenwoordig opnieuw actueel in het licht van integratie en andere migraties, maar dat is stof voor een andere tekst.
Van belang is, stelt Aristoteles, om van kindsaf aan op een of andere manier getraind te worden om genot en pijn te voelen bij de juiste impulsen. Enkel ervaring kan leren om te ontdekken wat het goede is. Het is abstract en tegelijk concreet; het is geen gevoel en geen eigenschap; de deugd is een gesteldheid (de juiste ingesteldheid t.o.v. het leven). De deugd is te vinden tussen twee extremen; niet noodzakelijk in het midden, maar steeds (lichtjes) neigend naar wat ‘ervaren’ wordt als het beter van de twee. Bijvoorbeeld tussen lafheid en overmoed bevindt zich moed; de juiste invulling daarvan hangt bovendien af van de situatie.
Maar waar zit die context tegenwoordig? Waar zijn de rolmodellen, waar is de opvoeding, en wie zorgt voor de ethiek?
—
- Citaten komen uit: Aristotle, Ethica Nicomancea, Penguin Classics, 1953-2004, ISBN 978-0-14-044949-5
- Waarmee ik in geen geval deze commentator bedoel, mocht u of hijzelve dat al veronderstellen.
“Waar zijn de rolmodellen, waar is de opvoeding, en wie zorgt voor de ethiek?”
Euh, voor onze kinderen: u en ik en onze respectievelijke partners, en ouders, en familie, en leraars en leraressen, en vrienden, en zoverder?
En de boeken en de ervaringen en de mensen en de dingen waarmee wij ze in contact brengen? Net zoals dat voor ons ook het geval was?
Ik geloof niet zo heel erg in “de maatschappij” als context. Het zijn mensen die filteren.
“Ik geloof niet zo heel erg in ‘de maatschappij’ als context.”
Hoezo? Leeft gij niet in een maatschappij dan?
Natuurlijk wel.
Maar kinderen krijgen hun ethiek niet via osmose uit de aether van de maatschappij: ze krijgen die gefilterd. Door in de eerste plaats hun ouders en hun nabije menselijke omgeving.
Dat legt de basis. Later komen daar ook nog tig andere factoren bij, maar die eerste filter blijft een toessteen.
“De maatschappij”, dat vind ik gelijk een gemakkelijkheidsoplossing om als abstractie ten tonele te voeren.
Het is een utopie te denken dat een mens de maatschappij voor zijn kinderen kan filteren. De maatschappij is geen abstract gegeven, maar een concrete invloedssfeer.
Let wel, de maatschappij is geen zondebok voor alles wat de mens mispeutert, geen oorzaak en geen aanleiding –dat werd hierboven niet beweerd. Maar ik denk dat ge de mens te zeer overschat.
Het is geen utopie, het is een realiteit dat het zo is.
De opvoeding van een kind, en dat moet ik u toch niet gaan vertellen, begint láng voor ze naar televisie kunnen kijken en voor ze het huis uitgaan.
In eerste instantie zijn ouders letterlijke filters. Let het verstrijken van de jaren minder en minder letterlijk, maar álles wat een kind in zich opneemt blijft nog altijd gegrond in zijn opvoeding en in het apparaat aan filtermethodes die aangereikt werden door ouders (en later: andere opvoeders, en leraars, en vrienden, en televisie, en boeken).
Zelfs als ik ooit tachtig zou worden, dan nog wordt de maatschappij gefilterd door mijn ouders.
(Euh… “andere opvoeders, en leraars, en vrienden, en televisie, en boeken”: en dat is alweer geen deel van de maatschappij?)
En uw ouders maken geen deel uit van de maatschappij? En alles wat gij zegt wordt u dus virtueel door uw ouders ingelepeld? Of nog anders: gij zijt wie uw ouders zijn?
En voor de rest leeft ge uit de maatschappij? Geheel en al objectief t.o.v. de maatschappij en met als enig referentiekader de subjectieve filters die uw ouders voor u hebben opgezet. En die gij opnieuw voor uw kinderen opzet. Zijn uw ouders dan op een bepaald moment op een partij filters gevallen aan de hand waarvan ze besloten hebben uw visie op de maatschappij te filteren? Hebben ze die filters dan autonoom gekozen? Werd die hen door de maatschappij aangereikt? Of door hun ouders? En zijn die hetzelfde bij Sandra haar ouders? En indien niet, hoe hebt ge dan gekozen welke filters ge voor uw kinderen gaat gebruiken? Is dat dan volgens een bepaald proces gelijk de wetten van Mendel?
Kijk, natuurlijk hebben uw ouders een invloed op uw denken. Maar het zou redelijk eng zijn te veronderstellen dat *al* uw denken door het gedachtegoed van uw ouders wordt gefilterd.
Ja, ik ben ervan overtuigd dat *al* mijn denken door het gedachtegoed van mijn ouders gefilterd wordt. Noem dat eng al wat je wil, maar dat is mijn visie. En wie hén hun eerste wereldvisie aangereikt hebben? Hún ouders– of als het rigoureus moet zijn, hun primary caregivers, wie dat ook mogen geweest zijn. En die hún primary caregivers, en zo verder tot in de nacht der tijden. Man hands on misery to man. It deepens like a coastal shelf.
Het is niét mijn overtuiging dat het énkel daardoor gefilterd wordt, niet nodig dus om en er een karikatuur van te maken genre “alles wordt u virtueel door uw ouders ingelepeld”. Maar het is volgens mij wel in eerste instantie zo, en heel het leven onderliggend.
’t Is maar een opinie hé, maar ik vind dat “de maatschappij” veel te abstract.
Interessant in elk geval. Maar net iets te deterministisch.
“…in mijn opinie, maar het kan zijn dat ik me vergis, natuurlijk”, voegde hijeraan toen. 🙂