De voorbije week is allemaal een beetje vaag. Van dinsdag herinner ik mij zo goed als niks. Ik herinner mij dat ik opstond toen de wekker afliep (om 6u15), de badkamer ben ingelopen, en quasi onmiddellijk terug in bed ben gekropen. Woensdag ging het plots heel wat beter, en donderdag zakte ik weer ineen. Vrijdag ben ik dan toch maar wat pijnstillers beginnen nemen, en gisteren heb ik mij zelfs buitenshuis gewaagd voor Henri zijn eerste ‘optreden’.
Henri is overigens verschrikkelijk lief geweest. Zijn grootouders dropten hem hier elke avond aan de voordeur –op mijn uitdrukkelijke vraag, omdat ik de rust nodig had. Dinsdagavond –ik herinner mij niet veel, maar dit wel– kwam Henri boven met een potje waarin hij druiven had gelegd, en een mandarijn. De druiven waren van de tros gehaald, en de mandarijn gepeld (iets waar hij een hekel aan heeft), en ertussen had hij brokjes chocolade gestrooid. Ik kon er niets van eten, dus heeft hij het na een half uurtje maar zelf opgegeten, maar ik vond het ongelooflijk lief. De ganse week heeft hij van de kleine dingetjes gedaan ‘om zijn papa te verzorgen’.
Ondertussen voorzag mijn (t)huisarts mij van alle mogelijke medicatie om de pijn te bestrijden en de misselijkheid te laten overgaan –de eerste dosis heb ik uitgekotst, en pas vrijdag durfde ik echt de medicamenten te gebruiken.
Het was –zo wordt mij verteld– een combinatie van een beetje vanalles: uitputting, migraine, virale infectie, en daar bovenop die aften en een verkoudheid. ’t Is er ’t seizoen voor, nietwaar.