Gisteren heeft Henri zijn eerste muziekles gekregen. Hoewel hij het niet helemaal wou toegeven, zag ik dat hij best nerveus was. Op de tram zat hij met de koffer met daarin de trompet op zijn schoot, en keek hij diep in gedachten verzonken voor zich uit.
“Wat moet ik doen als ik dat niet kan, papa?” klonk het wanhopig.
– Je moet ervan uitgaan dat je het niet kunt, jongen. We gaan naar de muziekschool omdat je het daar gaat leren. En soms leer je iets snel, soms doe je daar wat langer over. Een beetje zoals de lessen op school.
“Maar op school is zo ‘makkie’.” (Onlangs waren er leestesten, en hij bleek niveau AVI-5 te hebben; in het tweede leerjaar worden ze geacht bij het begin net boven AVI-2 te zitten, en pas op het einde van dat schooljaar AVI-5.)
– Wel, wordt het dan niet tijd dat je eens aan iets minder ‘makkie’ begint?
Tijdens de les zelf was ik zenuwachtiger dan hij. Henri pakt de meeste zaken met een soort je-m’en-foutisme aan –hoewel hij initieel zeer bedeesd is. Het nadeel daaraan is dat hij er nogal snel van uitgaat dat hij iets kan, maar het groot voordeel is dat hij dan ook durft verder te gaan.
De trompet kwam er nog niet echt aan te pas. Op het einde heeft hij twee noten mogen blazen, maar daarvoor waren het vooral oefeningen op ademhalingstechnieken. Inademen vanuit de buik, uitblazen zonder de wangen te bollen, dan hetzelfde met een ballon, met het mondstuk, en dan langzaam en lang blazen tegen een lint. En ‘zoemen’: de lippen laten trillen alsof hij trompet speelt; met en zonder mondstuk. En dat mag hij nu oefenen tot volgende week.