willy

“Dag varken!”, zei ik ten afscheid toen ik naar Opatuur vertrok vanavond.

“Papaaa! ik ben geen varken. Ik ben een wolf!”

“Dag Willy!”

“Grrr…”

henri wolf (i)Willy heeft neuze-neuze gedaan met een varken, gisteren op het schoolfeest. In een onverluchte toneelzaal waarin de temperatuur tot onbehaaglijke saunahitte was geklommen, mocht elke graad van de kleuter- en basisschool een toneeltje opvoeren. Bij de ene al wat langer dan bij de ander, en soms boeiender ook. Niet dat daarop werd gelet; tijdens zo’n evenementen zijn enkel de kinderen zelf van tel.

Het tweede studiejaar deed een stukje uit de musical van K3, de jongens wolfjes, de meisjes biggetjes. Willy stond vooraan. Hij had ’s ochtends zijn pasjes nog een paar keer geoefend, telkens als ik mijn rug naar hem gekeerd had. Ik mocht er nog niks van zien, maar mijn locale fotoboer wel, zo merkte ik aan de grijns op zijn gezicht toen we beiden over mijn nabestelde foto’s stonden gebogen.

Willy stond vooraan. Tot het ene biggetje aan het andere vroeg: “Juffrouw Knorrie, wil je ’t aanmaken met wolf Willy?” En toen daar bevestigend op werd geantwoord, stapte wolf Willy uit de rij om met juffrouw Knorrie neuze-neuze te doen.

“Hé Willy,” plaagde ik hem achteraf, “is dat uw echte vriendinnetje?”

“Papaaa!” bloosde hij, “doe dat toch niet.”

“Kalverliefde op de boerderij dus”, daagde ik hem verder uit.

“Ja-ah,” keek hij me serieus aan, “waar anders?!”

innit (sniff)

De titel is een running joke tussen Collega Martini en mezelf. Tijdens een gedwongen meeting waren we genoodzaakt een half uur naar een uiteenzetting van een stijfdeftige Brit te luisteren, die voor zijn betoog een very posh accent aanhield. Tijdens de discussie die daar achteraf op volgde, en waarin hij redelijk in het nauw werd gedreven, viel dat masker echter al gauw af. Het hoogtepunt (voor ons, het dieptepunt voor de man) was toen hij eindelijk toegaf: “well, there’s nothing I can do about that, innit?”, waarop hij zijn neus ophaalde. Sindsdien sluiten we elke e-mail naar elkaar af met “innit (sniff)”.

Sinds maandag zit er een nieuwe stagiaire bij in de zaal die ik mijn bureau mag noemen. Rechtover mij zit nog steeds Collega E. (die van de tweeling), maar links van mij werd nu stagiaire B. gedumpt. B. heet eigenlijk E., maar heeft om een of andere nog niet verklaarde reden een afschuw van die voornaam en insisteert dat we haar tweede naam gebruiken. Ze is Amerikaanse, en aan de tongval te horen, van Ierse afkomst. Vreemd dat het nog zo duidelijk hoorbaar is, maar ik vermoed dat ze een tijd aldaar heeft gewoond. Voor de rest is ze duidelijk Amerikaans, stevig in het vlees, en zonder manieren. Al zijn die eigenschappen net zo goed Brits, beweert Collega Martini terwijl hij tevreden op zijn buik slaat en een boer van formaat uitbraakt.

B. is nog volledig in de ban van haar jetlag, en het weer doet er niets aan om haar toestand te verbeteren, vloekt ze. Nu ja, ze vloekt natuurlijk niet, want ze is Amerikaans, maar ze denkt het er wel bij, kan ik duidelijk zien. Het f-cking Belgische weer heeft haar ziek gemaakt, verkouden, en ze is er helemaal kribbig van. Het snot loopt nog net niet uit haar neus, maar aan zakdoeken heeft ze nog niet gedacht. Integendeel, ze maakt er een zaak van om elke drie minuten haar snot terug in de neus te snuiven.

Oh no, thanks but I’ve got tissues“, zegt ze wanneer ik haar een papieren zakdoek aanbied. “It’s just that I don’t like them and it speeds up the healing process when you keep the inside of your nose moist.

meegedragen

“Wat hebt gij eigenlijk meegedragen van het gebeuren vannacht?”

Met deze simpele vraag drongen zich plotsklaps heelder taferelen vol copulerende lichamen aan mij op. Enfin, de vraag liet mij op zijn minst vermoeden dat ik vannacht op één of andere door hallucinogenen geïnduceerde trip was geweest en onder invloed daarvan mij serieus had misdragen. “Maar dan heb ik op zijn minst een excuus”, flitste het door mij heen terwijl ik mijn hersenen pijnigde op zoek naar een spoor van vannacht.

“Vannacht?”, kwam er uiteindelijk verwonderd uit.

“Ge weet daar dus niks meer van!”, klonk het dreigend van aan de andere kant van de lijn.

Sh*t. Ik had niet het geringste idee waar het over ging, maar goed kon het niet zijn. Kalm blijven is de boodschap. Ge weet van niks, dus speel het ook zo uit. A witty retort, snel.

“…”

“Om half twee is Henri naar beneden gekomen, om te zeggen dat hij een nachtmerrie had. Hij is uiteindelijk tussen ons in slaap gevallen, maar lag de ganse tijd zo hevig te wroeten, dat ik hem terug wakker gemaakt heb rond drie uur, en hem opnieuw naar boven gestuurd hebt. En gij weet dus van niks?!”

ik ben een god

…en daar zal u de vruchten van dragen.

Recent werd mijn status verhoogd –ook goden kennen een hiërarchie– en daarmee ook exponentieel mijn macht. Vijf vrouwen werden mij aldus toegekend, waarvan er evenwel slechts twee mijn interesse konden opwekken.

“Gij zijt een god,” zei de eerste lang geleden reeds tegen mij, “en uit u ontspruit mijn godenkind.” En hoewel ik mij daar toen geen barstende hoofpijn bij kon voorstellen, heeft het niet lang geduurd alvorens mijn hoofd in halven werd gespleten en daaruit met luid geschal een kind ontsnapte. “Gij zijt een god,” verkondigde het, “en ik, uw vrucht, haar godenkind. En daarom zal ik uw einde betekenen.”

“Gij zijt mijn god”, zo sprak de tweede, en ze knielde deemoedig om mij te ontvangen. Maar toen ik mij in haar wou storten, richtte zij mij weg, en ontving niet zij mijn zaad, maar de vruchtbare aarde, alwaar terstond gewas verscheen. “Hier komt een plek”, zo sprak zij toen, “die vele mensen zullen betreden. Maar ook wanneer deze vrucht lang zal zijn verdord, zo nog zal ik mij op uw weg bevinden.” En ze knielde deemoedig en nam alsnog mijn zaad tot zich. En toen droeg ook zij mijn vrucht, die zij in negen weken zou voldragen.

ik ben een god

..zo heeft men mij verteld.

Op een ochtend –ik was net de trein opgestapt en had plaatsgenomen waar ik steevast dezelfde plaats weer ledig vind– op een ochtend trilde mijn GSM. “Gij zijt een god”, zo zei het sms’je dat op mijn display verscheen. “Gij zijt een god en ik aanbid u.” En alles rondom mij werd wazig en helder tegelijkertijd.

koekeloeren

Trrrrrrriiiiiiiiiii! Het politiefluitje snerpte door mijn helm en oordoppen heen. De auto’s links en rechts van mij remden bruusk voor het groende licht, maar ook ik kon nog in alle veiligheid stoppen. De politieagente stapte op de voorste wagens af.

“Maar allez, wat is dat vandaag? Ge zijt allemaal wat langer blijven liggen zeker?”

Niemand durfde iets terug te zeggen. Ik wees even in de lucht naar de zon en haalde mijn schouders op (het is niet zo gemakkelijk om u verstaanbaar te maken met een helm op). Ze grijnslachtte.

“Ah bon! Te lang op de terraskes gezeten zeker gisterenavond. En ik sta hier al een uur voor niks te koekeloeren en nu komt gijle plots allemaal tegelijk af. Allez, en avant, ’t is weer groen, ge moogt allemaal doorrijden.”

Hallucinant. Maar zo wreed wijs, maat.

energie

Ik heb te veel energie. Ooit heb ik geprobeerd dat op te vangen met een abonnement in een fitnesscentrum, en hoewel dat een heilzaam effect had, heb ik mijn abonnement veel te snel moeten opzeggen wegens tijdgebrek. Het is overigens wonderbaarlijk hoe moeilijk het is zo’n abonnement stop te zetten, alsof het fitnesscentrum hoogst persoonlijk bezorgd is om uw conditie en gezondheid.

Ik heb te veel energie. Soms ben ik daardoor een wandelende tijdbom, tik-tak, tik-tak, tik-tak. Een tijdlang heeft men mij daar pilletjes voor gegeven, die voor mij niet alleen hetzelfde libidinale effect hadden als castratie op mijn kater, maar die er tevens op belust waren mij in een permanente staat van depressie onder te dompelen.

Ik heb te veel energie. Dat had mijn docente Engels, die pas was afgestudeerd en lesgaf aan de eerstejaarsstudenten TEW aan de UFSIA, ook opgemerkt. Op allerlei manieren trachtte ze mijn stamina op de proef te stellen, en niet zelden trok ze mij na de les op donderdagavond mee de Antwerpse nacht in, op een tocht die nooit te ver maar altijd in dezelfde cirkels rond mijn kot trok, om ten slotte daar te eindigen, maar waar ze haar lessen soms tot de volgende avond verder zette. Ik herinner me haar naam niet meer, maar ik weet nog dat ze heel vocaal was en dat we onze sessies hebben moeten beëindigen tijdens de blok omdat mijn kotgenoten klaagden dat ze zo niet konden studeren.

Ik heb te veel energie. Daardoor kon ik vroeger dagen na elkaar wakker blijven en een marathon uitlopen en boeken lezen en televisie kijken en eten maken en opruimen en planten water geven en uitgaan en drinken en feesten en ellenlange touwtjes crocheteren die ik daarna oprolde op grote bobijnen en samenvlocht en wegsmeet.

Ik heb te veel energie. En veel te weinig om handen.

ik ben een god

…en in uw beperkingen leert ge uzelf pas goed kennen.

Vier dagen geleden was ik om klokslag drie uur wakker geworden. Ik had me gewassen, gekleed, had ontbeten, de poort geopend en de motor buiten gerold. Met hoge snelheid verdween ik met den einder, en nog voor de zon mij kon warmen had ik mijzelf en de motor rond een boom midden op de E40 gekromd. Hulp kon niet baten, en zelfs de inderhaast toegesnelde ambulanciers beweerden nooit ofte nimmer een dergelijk geval te hebben meegemaakt. Wie plant er nu ook een boom temidden van de E40, en meer nog, wie kromt zichzelf en zijn motor rond zo’n robuuste stam? En waarom is dat nooit eerder gebeurd?

De natie was drie dagen in rouw –en hier hebt u meteen de reden waarom ik hier niet eerder over kon berichten– gedurende welke tijd elke jonge vrouw mij kwam begroeten, mij kuste, en mij eeuwige trouw beloofde, om vervolgens in hun sponde opnieuw hun man terwille te zijn met niets dan mij in hun gedachten. Het is niet makkelijk een god te zijn.

Gisteren stond ik op en wandelde. En nauwelijks had ik vijf stappen gewaagd of ik werd aangesproken door een man. En nog een. En nog een. En voor ik het wist was daar elke man van elke jonge vrouw en allen wilden ze mij bedanken voor het leven dat ze hadden sinds ik mijzelf en mijn motor rond die stoere boom midden op de E40 had gekromd. Dat ze blij waren dat ik dood was en dat ze wilden dat ze mij bij leven hadden leren kennen. En dat ze allemaal hun eerstgeborene naar mij zouden noemen. En toen waren ze plots allemaal weg en sliep ik weer.

En in die slaap had ik een droom, en ware het niet dat ik nu met de motor huiswaarts moest, ik had hem u verteld. Want hij was bizar, die droom.

yet each man

Yet each man kills the thing he loves,
By each let this be heard,
Some do it with a bitter look,
Some with a flattering word,
The coward does it with a kiss,
The brave man with a sword!

Some kill their love when they are young,
And some when they are old;
Some strangle with the hands of Lust,
Some with the hands of Gold:
The kindest use a knife, because
The dead so soon grow cold.

Some love too little, some too long,
Some sell, and others buy;
Some do the deed with many tears,
And some without a sigh:
For each man kills the thing he loves,
Yet each man does not die.

Oscar Wilde, from The Ballad of Reading Goal

spring is in the air

Ach, de liefde: de lente is in ’t land en de hartstocht laait weer hoog op. Een andere verklaring heb ik niet voor de prille twintiger die zich zuchtend naast mij kwam zetten op de trein, vanochtend.

Met trage uitgestelde halen trok hij zijn jas van zich af, verfrommelde die op het bagagerek, om vervolgens langs mij uit het raam naar buiten te zitten staren. De ogen iets vochtig, zijn ademhaling één lange zucht, en met een boek dat hij met tegenzin uit zijn tas haalde om het de ganse rit ongeopend op het tafeltje voor zich te leggen.

De witte dopjes van de iPod had hij al in voor hij bij mij kwam zitten, de muziek stond loeiend hard. Zo hard dat ze mijn eigen muziek overstemde, waardoor ik het na vijf minuten dan toch maar heb opgegeven verder te luisteren naar de Sitkovetsky transcripties voor viool van de Goldberg Variations. Gedurende het half uur van Sint-Pieters naar Zuid speelde hij bovendien telkens hetzelfde liedje af, dat ik vaag meende te herkennen, maar welkeen herinneringen ik niet ga bezoedelen door de titel hier neer te pennen.

Aangekomen in Zuid slofte hij beduusd achter zijn mede-forenzen de trein uit. Helemaal van de kaart, als van het Lam Gods geslagen (zoals wij hier in Gent zeggen). Aaah! De Liefde!