Het leven kan kort zijn.
Toen we gisteren de straat overstaken van de Kouter naar de Zonnestraat, hield een vriendelijke automobilist voor ons halt aan het zebrapad, zodat we niet nodeloos in een miezelende regen op hartelijkheid hoefden te wachten. Toen we veilig aan de overkant waren beland, keek ik achterom om de chauffeur nog eens dankbaar toe te lachen, toen ik op een meter van zijn voorbanden een jonge pimpelmees (of was het een koolmees) met fluffy wollige vacht verdwaasd zag rondhuppelen. Op de tijd tussen de beweging waarmee ik Tessa de jongeling duidde en ik op mijn stappen wilde terugkeren, had de voor ons zo vriendelijke chauffeur echter zijn weg verdergezet, en, door een grillige en statistisch onwaarschijnlijke speling van het lot, het kleine vogeltje –voor hem onzichtbaar– met zijn linkervoorwiel verpletterd.
Een dof gekraak, en het leven, zich nergens van bewust, was niet langer.
Henri had niets gezien, gelukkig. Maar omdat Tessa en ikzelf ongewild een wedstrijd om-ter-witst gezicht hielden, was het voor hem duidelijk dat er íets aan de hand was dat hij had gemist. We hebben hem op de wildste dwaalsporen geleid, om eerst de halve Veldstraat ontdaan te kunnen afwandelen, en vervolgens onszelf te troosten dat het niet had geleden, dat we met een vlieg ook niet zo erg hadden ingezeten, en dat we ons op de schaal van concentratiekampen en Hiroschima aanstelden.
Wij hebben een klein hartje, wij.
Bweuk, ik wordt daar ook wittekes van, van zo’n dingen.
1 minuut stilte 🙂
Ik deel in uw pijn…