“Papaaaa,” klinkt het nadrukkelijk maar met enige wanhoop. “Wanneer ga je nu eindelijk de computer eens dichtdoen en met mij verder spelen?”
Sssst, nog eventjes. Ik heb bijna gedaan, probeer ik nog.
“Ben je misschien weer een verhaaltje aan het schrijven?” Iets hoopvoller nu.
Ja, jongen, een verhaaltje.
“En voor wanneer errr,” herpakte hij zich, “voor wie schrijf je die verhaaltjes dan?”
Voor jou jongen –ik had hem onlangs nog gezegd, dat ik de verhaaltjes, zoals dat van Mirza, op de computer bewaarde.
“Maar nog niet voor nu? Later zal ik die graag lezen hé?”
Ja jongen, sommige toch (hoop ik toch, dacht ik er gauw achter).
Waarmee ik meteen mijn publiek heb gevonden. Op toch op zijn minst een excuus.
“En ga je mij dan nu nog eens het verhaaltje van Mirza vertellen?”