Toen we gisteren langs de achteruitgang van blok 12 het ziekenhuis betraden, schuifelde een vrouwtje ons voorzichtig langs het pad voorbij. De rode klinkers op het pad blonken inderdaad verdacht, maar een goede ziel had kwistig met zout gestrooid, dus glad was het helemaal niet.
“Amai, gulder durft nogal”, sprak ze met een stem waaruit deels wat bewondering klonk, maar waarmee ze toch ook haar angst niet echt kon verbergen.
We glimlachten haar bemoedigend toe.
“Het valt mee hoor mevrouw”, vertelde Henri, terwijl hij net niet op zijn bek ging in zijn overmoed haar te tonen dat het echt niet glad was, echt niet.
“Maar het loont wel de moeite”, gaf ze nog mee, “straks krijgt ge een ooievaar te zien.”
En voorwaar, aan de achterdeur, bij de ambulances, stond zo’n wit-zwart gepluimde vogel op rode stelten ons op te wachten. Een echte i. En hij leek verblijd met onze komst, want hij stapte ons bedaard tegemoet. Op sprongafstand bleef hij staan, de kop vertwijfeld gebogen, de hoop op lekkers in zijn blik.
Toen we terug huiswaarts gingen, stond hij er nog. Even vriendelijk en voornaam, met evenveel hoop, maar ook ditmaal moesten we hem teleurstellen. De koek die mijn moeder voor Henri had meegegeven en we met hem dachten te delen, lag vergeten op haar bedtafeltje.
—
- Ik had geen fototoestel bij me, en ik was helaas vergeten dat ik met mijn gsm ook beelden kon vastleggen. En vandaag was hij er niet meer.
ah ja ik heb op 31/12 op middenberm E17 ter hoogte van Gent een ooievaar gezien!