“Dat ruikt goed!” De man trad uit zijn kruiswoordraadsel en keek naar mijn bord waarop drie toast kramieks lagen.
“Er gaat niks boven zo’n toast met flink wat boter,” antwoord ik hem, en hij knikt instemmend.
Elke vrijdag na de wekelijkse persconferentie van het stadsbestuur sla ik 250gr Misore koffie in bij de Mokabon. En maak ik van de gelegenheid gebruik om een dubbele (espresso) met een toast kramiek tot mij te nemen. In de Mokabon brengen ze bij de koffie altijd een flinke toef slagroom –wie melk wilt, moet daar expliciet om vragen.
“Ik kom van Houffalize,” vertelt de man terwijl ik aan mijn toast begin, “maar ik woon ondertussen al twintig-dertig jaar in Gent. Het is daar altijd minstens vijf graden kouder, in Houffalize, weet u?”
Maar voor ik een antwoord vol toast kan murmelen, gaat hij verder.
“Kijk, ik eet vegetarisch, maar een vegetarisch restaurant hebben ze daar niet. En hier in Gent zijn er een stuk of tien. En ik schaak graag, maar voor een goede match moest ik een uur rijden naar Marche(-en-Famenne). Er was eens een toernooi, en toen ik ’s avonds terugkeerde kwam ik in sneeuw terecht, zo hoog!” En hij toont trots een afstand die tweemaal zo hoog is als de tafel waar we aan zitten. “Ik ben in mijn auto moeten blijven slapen.”
Ik glimlach.
“Maar mijn kinderen zeggen: Qu’est-ce que papa va faire chez les flamands?” Hij spreekt flamands uit als flamaings, en kijk mij vrolijk aan. “Mais papa se plaît bien chez les flamands.”
En voor ik het goed besef is hij alweer in zijn kruiswoordraadsel verzonken.
Ik ga graag naar de Mokabon, ik.
Marche-en-Famenne begot. Toch raar hé, hoe (als je ooit eens een keer ergens naartoe bent geweest) je dezelfde naam (dan) blijft tegenkomen.