de opdracht (iv)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Ik heb een CD op uw bureau gelegd.”

-Ja, Chef. Ik heb het gezien, Chef.

“Bekijk hem, Bollaert.”

-Heb ik al gedaan, Chef.

“Zonder toelating, Bollaert?”

-Euh, ja, Chef. Maar hij lag op mijn bureau, Chef.

“Ge zijt niet te vertrouwen, Bollaert.”