Eigenlijk had ik het gisterenavond al beslist. Hoewel: toen ik gisteren op het werk vertrok, was er een probleem met de garagepoort. Geblokkeerd. Geen beweging in te krijgen: met man en macht was eraan gesleurd, maar het ding gaf geen krimp. De firma die instond voor het onderhoud van het gebouw werd gecontacteerd, maar een technieker zou ten vroegste om 18u zijn opwachting maken. Gelukkig was ik met de trein.
(Al was dat ’s ochtends ook wel weer een spel geweest, gezien de trein maar liefst 15 minuten vertraging had opgelopen. Een aantal reizigers had ervoor geopteerd ‘over te lopen’ naar de 7u15 die tot Zaventem ging, maar een harde kern bleef koppig staan. Toen de trein eindelijk het station binnenrolde, was het perron overspoeld door een groot deel van de meute van de 7u22 –hoewel hún trein uitzonderlijk vanop een ander spoor werd bediend.)
Gezien het voorspelde goede weer en de perikelen ’s morgens, had ik al half besloten de volgende dag (vandaag dus) met de motor te gaan. Maar hoe zat het met de poort op het werk? Ik had geen zin om in Brussel aan te komen en dan opnieuw huiswaarts te moeten keren, omdat ik de motor niet in de garage kan binnenrijden. Hem in Brussel op straat achterlaten was geen optie.
De poort bleek vanochtend half open, en op het gelijkvloers trof ik een bericht dat ze geopend bleef tot 16u30; dan ging ze onherroepelijk dicht tot na het weekend. Maandag zou ze hersteld zijn, klonk het vol overtuiging.
Terug thuis (de tweede keer gingen de Brusselse tunnels al veel vlotter, dankuwel) parkeerde ik de motor op het inmiddels twee meter brede voetpad, deels voor de deur van de buurman, in afwachting dat ik de poort had geopend om de motor achteruit in de garage binnen te kunnen duwen. Ik had net de poort opengeduwd toen een wat oudere mevrouw (ergens in de 70), geleund op een wandelstok, mijn motor naderde. Ik bereide me al voor op een litanie, dat het niet kon, die motor zomaar op het voetpad, dat de mensen niet konden passeren. Ze knikte me toe, terwijl ze de motor monsterde.
“Proficiat meneer, dat is een schoon machien.”
– Euh, herpakte ik mij, dank u wel. Heel plezant nu, met dat warme weer.
“Ik ben niet zo zot van die bendemotors” ging ze verder (ze bedoelde harleys, etc), “maar die van u is iets gans anders. Sierlijk, heel fijn –u bent ook heel fijn hé, meneer,” voegde ze er guitig aan toe. “Dat gaat goed tesamen.”
[sarcasm] nou zeg, de volgende die beweert dat er in de stad ook nergens plaats is voor een goed woord, een gezellige babbel en een vriendelijk gezicht, klop ik persoonlijk in elkaar! Zowaar Antwerpen een verdraagzame stad is! (nu Gent nog en iedereen woont in een stad vol “mensen”..)
[/sarcasm]
Ha, en ik die dacht dat moto’s alleen maar goed waren om indruk te maken op blond volk met een flink bos hout voor de deur. Zo zie je maar!