herfst

“W of B”, vroeg ik vanochtend toen we opstonden. Twee paar ogen keken vragend terug. “Het zal waarschijnlijk weer heel mooi zijn om rond de Blaarmeersen te lopen, met al die mist’, legde ik uit. “En als we er lang genoeg over doen, zien we hem waarschijnlijk geleidelijk wegtrekken.”

Het eerste rondje, waartijdens Tessa en Henri respectievelijk meeliepen en -fietsten, volstond niet natuurlijk, maar een tweede wel, en tegen de tijd dat ik dat had afgelegd voelde ik me zo goed, dat ik maar aan een derde ben begonnen. De juffrouw met het vuurrode herfsthaar en het van inspanning gelijkgekleurde gezicht, die mij wel drie of vier keer in tegengestelde richting is gepasseerd, glimlachte bij onze laatste ontmoeting voorwaar even breed als ik zelf. (Al wist ze toen niet dat het onze laatste ontmoeting was, dus daaraan kan het niet gelegen hebben –ben ik u even voor.)

De zon die door de takken verstrooid op het looppad werd geworpen, het zeldzame groen dat al vlug in bruin en rood en allerlei tinten daartussen overgaat, de kilte die niet koud is, de mist die voor de warmte plaats maakt, en de rijp die van het schaarse bladerdak in dikke trage droppen op de paddestoelen valt. Het is herfst, een echt seizoen, en ik heb er veertien kilometer van genoten.