We hadden boven nog een ruimte vrij. Nu ja, vrij, het doet al jaren dienst als rommelkot, dat af en toe eens wordt opgekuist, en waarin tot voor een jaar (of twee) het meeste van Henri zijn speelgoed stond opgestapeld. De plannen waren om het ooit tot deftige speelkamer om te bouwen, maar recent werd het gewijzigd naar ‘een studeerkamer’, waarin Henri zonder al te veel afleiding zou kunnen werken –in zijn kamer staan o.a. een spelletjescomputer en gewone computer, en hij wil een ruimte voor studie alleen.
Zodoende heb ik eindelijk eens gebruik gemaakt van mijn containerparkkaart, die ik een jaar (of langer) geleden reeds had aangevraagd. Ik denk dat we er ondertussen al vier keer heen getrokken zijn, de hoeveelheid brol die een mens blijft bewaren, ge houdt het niet voor mogelijk.
De laatste keer hadden we twee kartonnen dozen vol ‘buizen’ mee, het genre weerstand dat vroeger in uw tv en radio stak, en dat achteraf vervangen werd door transistoren. Tegenwoordig vinden we die dingen enkel nog in de (veelal) upscale analoge versterkers, en die dingen kosten dan weer redelijk wat geld (die, waarvan wij er hier twee dozen hadden, waren niks meer waard, helaas). Elke ‘buis’ zat afzonderlijk in een doosje, en die moesten er allemaal uit, om uiteindelijk bij het ‘vuil glas’ te belanden (en de doosjes bij het papier). We hebben daar een tijdje gestaan, bij die glascontainer, de zoon en ik.
Mijn schoonvader was ondertussen druk in de weer om het plafond uit de kamer te verwijderen (de plijster was er na 80 jaar gedeeltelijk afgevallen), een werkje dat niet geschikt was voor Henri (astma) en evenmin voor mij (schouder). Henri heeft dan weer wel het papier van de muren gehaald –ik heb mij beperkt tot de containerparkduty en selectie van de te dumpen brol.
Nog wat latjes, nog wat nagels, en dan kunnen we heropbouwen. En dan kan die jongen eindelijk opnieuw deftig studeren.