boekenwijsheid

Die ochtend rond de ontbijttafel. Tessa murmelt iets, waarvan ik niets begrijp, omdat ik met mijn hoofd over de krant gebogen zit.

“Hey,” roep ik uit, “Clark Olofsson ofte…”

“…Daniel Demuynck”, knikt Tessa. “Dat heb ik net gezegd, ja.” Ze kijkt me zacht hoofdschuddend aan. Ze komen wel meer voor, dergelijke situaties.

“Jaha,” zeg ik, “maar dat is dus een Belg! En die Belg is de ‘vader’ van het stockholmsyndroom.”

Ze kijkt me even niet begrijpend aan. “En het stockholmsyndroom dat is…”

Maar net als ik de uitleg wil geven, zie ik in mijn ooghoeken Henri met nauwelijks verholen enthousiasme, naarstig zijn best doende zijn mond te houden. Ik knik hem aanmoedigend toe.

“Ewel, dat is als de gevangenen vrienden worden met de… de… met de ontvoerders”, slaakt hij uit.

Wij kijken elkaar over de tafel —bouche bée— aan, en barsten in lachen uit. “En van waar kent ge dat nu weer, snotneus?”

“Lemony Snicket, natuurlijk”, klinkt het met grote vanzelfsprekendheid.

Hij leest een beetje veel, die jongen van ons.
(Ik ga mijn jeugdboeken eens van onder het stof halen. Eens kijken of hij graag Thea Beckman of Tonke Dragt leest. Of Tolkien.)