Het boek dat ik hedentendage meesleur is Free en andere jazz-essays van Willy Roggeman. Het dateert reeds uit 1969 –“alle goede dingen komen uit 1969”, merkte Tessa spontaan op, toen ik dat vermeldde– is redelijk academisch van toon, maar lijkt mij nog steeds heel relevant. Veel mensen associëren free jazz voornamelijk met doelloze atonaliteit (veel gepiep en getuut), en terwijl dat er zeker in zit, is het niet zo dat free jazz (uitsluitend) een lukrake speelmethode is. De vrijheid bestond (initieel) vooral uit een afzetten tegen de bop of modal jazz, die als te beperkend werd gezien door de muzikanten.
Don Cherry: Men spreekt veel over vrijheid, maar men moet zich er rekenschap van geven dat er een stramien nodig is om te spelen.
Paul Bley: De vrijheid is in eerste instantie de keuze die de artiest onder zijn middelen doet.
En nog: Ik denk dat de improvisator steun nodig heeft en deze steun wordt hem verleend door de componist. Men moet kunnen steunen op een compositie.
Interessant boekje. Ik zit ongeveer aan de helft. Simon Korteweg raadde mij met nadruk The Rest is Noise: Listening to the Twentieth Century van Alex Ross aan. Ik zal nog eens bij Amazon op bezoek moeten.