z’emmen em al, wey

Vanochtend voelde ik me iets te belabberd om te gaan lopen, dus heb ik gewoon een beetje zielig doorgewerkt. Toen ik van de wekelijkse persconferentie terugkwam –te voet, want mijn abonnement was net verstreken en ik had verzuimd het geld naar De Lijn over te schrijven, al verkeerde ik in de veronderstelling dat ik zulks wel had gedaan, waardoor ik dat gegeven eerst via online banking wou nakijken alvorens aan de Zuid een nieuw abonnement aan te schaffen en zo mogelijks twee keer voor hetzelfde te betalen; te voet dus– en de helft van mijn tekst voor Het Project had afgewerkt, kon ik het niet langer aan. Zelfs de endorfines die ik na de lunch via een ruime portie chocolade had pogen op te wekken, troffen geen doel. Al bezorgden ze wél de nodige energie om er –ondanks de tegenwerkende slijmen (nog nooit zo veel gespekeld en gespuwd tijdens een training)– toch redelijk stevig tegenaan te gaan. Wat twee mannen, die in de file op de Jan Palfijnbrug stonden aan te schuiven, ertoe noopte het raampje van hun bestelwagen open te draaien en in onmiskenbaar Westvlaams de kwinkslag uit de titel met grote vriendelijke grijns mijn richting uit te sturen. Origineel was het misschien niet geheel (ik herinner mij dat die uitspraak populair was toen ik Henri’s leeftijd had), maar wel (nog steeds) grappig. Lopen is leutig.