“Vos pieds!”
Het kwam er droog en kort uit. Sinds mijn encounter in oktober hoed ik er mij voor om mij op een vierzit neer te vlijen. Zelden is het onvermijdelijk, maar vandaag was zo’n dag. Ik had de bui onmiddellijk zien hangen.
Gelukkig richtte de man zich niet tot mij. Op de vierzit aan de andere kant van het gangpad zat een jongeman rustig zijn koffie te slurpen, de krant reeds op het tafeltje uitgespreid. Hij was wat onderuitgezakt, zijn benen ruim voor zich uitgestrekt.
“Il y a trois sièges, dont vous en occupez trois,” bracht de man uit. De sigarettendamp kwam mij terug tegemoet. “Aucune politesse,” voegde hij er nog aan toe.
-Euh. Maar gaat u vooral zitten, stamelde de jongeman verbouwereerd. U had het maar te vragen hoor, zei hij vriendelijk.
“Oui, oui, c’est ça. Comme je disais: aucune politesse!” Waarop hij gewichtig zijn métro openvouwde, daarbij net niet de dampende koffie omver stotend.
Tijdens de rest van de rit beperkte de man de conversatie tot hooguit enig gegrommel, waaruit soms –met de nodige moeite– het woord politesse kon worden ontwaard.
Toen de man in Noord afstapte, probeerde de jongeman alsnog: “et un bonne journée quand même monsieur”.
Hij keek nauwelijks op, maar antwoordde terwijl hij wegbeende: “Ça c’est de la politesse.”
“Non, de l’hypocrisie,” fluisterde de jongeman naar zijn krant.
Droog van die jongeman. Maar wan wie was de sigarettendamp dan?
Net zoals in oktober –en eigenlijk telkens ik hem zie– riekt de man nog steeds naar sigaretten. Onhoudbaar bijna; het pakt je echt op de adem.
Ah, op die manier.