Tom Vermeir had gelijk: Chet is geen jazz. Hij had dat ergens beweerd in één of ander interview –dat ik vanzelfsprekend niet terugvind in de digitale archieven van de drie kranten en het weekblad waarop we zijn geabonneerd. “Wie naar Chet komt om naar jazz te luisteren, zal bedrogen uitkomen.” Ik parafraseer met heel veel vrijheid, maar daar kwam het op neer, gelooft u mij maar.
In Chet, een concert met veel bindteksten of een toneelstuk met veel muziek (zo liet hij ons kiezen, waarschijnlijk in datzelfde interview), brengt Vermeir een eerbetoon aan trompettist en zanger Chet Baker. Vermeir laat zich op het podium bijstaan door Dag Taeldeman (gitaar) en Frederik Heuvinck (percussie, elektronica) –companen van zijn tijd bij A Brand— en Ben Brunin (bas).
De rode draad door de monoloog, is de val van Chet Baker uit het raam van zijn kamer in het Amsterdamse Hotel Prins Hendrik. Hoe jammer dat iedereen zich vooral die val herinnert, terwijl die man zoveel meer was, liet Vermeir ergens optekenen. Een beetje raar dan, dat de ganse monoloog eigenlijk voornamelijk om die val draait.
Chet gaat over een man die geen voet meer aan de grond krijgt, overvallen wordt door angsten en hallucinaties, en uiteindelijk dan maar gaat vliegen, want vliegen is vrijheid. Wat hem natuurlijk met een helse smak onderaan die hotelkamer doet belanden. Veel meer is er niet aan, aan de voorstelling, die toch echt wel wat diepgang mist, en heel erg met randje van de eentonigheid flirt. Pas op, Vermeir acteert zeer degelijk, dat volstaat helaas niet om te blijven boeien.
Maar geen jazz dus in Chet. Dat was een uitstekende zet van Vermeir. De muziek in de stukken van Chet Baker kregen een poppy jasje om, en dat had een grote meerwaarde kunnen bieden. Helaas probeert Vermeir zelf dan weer iets te veel de stem van Chet Baker te imiteren, wat hem eigenlijk niet lukt. Kijk, de muziek van Chet Baker is vaak aan de monotone kant –luister eens naar het populaire album The Best of Chet Baker Sings, en u weet na drie liedjes al wat ik bedoel. Chet Baker weet daar zelf voldoende subtiele details in te leggen om het enigszins boeiend te houden, maar Vermeir slaagde daar niet in. De begeleidingsmuziek werd dan ook nog eens verder doorgetrokken naar de monotone drone (en niet op een free jazz manier), die van de stukken op hun best soft pop liedjes maakte (denk 10cc –ik hoorde bij associatie meermaals I’m Not In Love). En het is niet dat die mannen niet kunnen spelen, of dat Vermeir niet kan zingen. Het slotnummer, Volare, kwam er meer dan perfect uit –het was bijkanst jazz!
Bijzonder irritant is ook de tenorsax, die Vermeir bijna de ganse voorstelling rond zijn nek draagt, en waar hij ook op speelt. Niet dat ik ook maar iets tegen een tenorsax heb –ik speel zelf een noot of dertig (de rest is wat moeilijker) op zo’n tenor. Maar dat een eerbetoon aan l’angelo con la tromba d’oro, trompettist Chet Baker, een sax in de hoofdrol krijgt, dat vraagt toch nog wel net iets te veel willing suspension of disbelief. Een trompet gelijkt in de verste verte niet op een tenorsax –en dan heb ik het natuurlijk niet alleen over het fysieke aspect.
Het is een beetje jammer. Vermeir speelt goed, de setting ziet er patent uit, en de muzikanten kunnen spelen. Het verhaal is echter te gekunsteld en te ijl, bevat te veel herhaling om boeiend te zijn, en wordt door de muziek nog verder de monotonie in getrokken.
Hier had ik een beetje voor gevreesd, ik ken te weinig van Chet Baker om dat soort dingen te kunnen beoordelen. Maar dat van die trompet en sax was me wel opgevallen 🙂