De voorbije jaren heb ik Stefano Bollani al een paar keer zien passeren; met Enrico Rava, met Hamilton de Holanda, met Martial Solal, en zelfs solo; op Gent Jazz, op Jazz Middelheim, en op Newport Jazz. Dinsdag speelde hij in de Gentse Handelsbeurs, solo piano.
Het concert begon met een uitgebreid stukje Bechet (Si tu vois ma mère) gevolgd door Harry Belafontes Matilda. Twee doeltreffende openers, waar Bollani niet alleen de aandacht behoudt door de aanstekelijke melodie, maar waarbij hij meteen ook minder evidente stukken improvisatie laat binnensluipen. Het blijft altijd herkenbaar, melodieus, en Bollani laat die melodie graag in verschillende stijlen horen (van klassiek tot pop via blues). De linkerhand krijgt voldoende aandacht, zelfs helemaal expliciet, wanneer Bollani pretendeert alsof zijn rechterhand aan zijn linker instructies heeft, en hij niet meer is dan een neutraal lichaam dat er toevallig tussen zit. Het is een typerend stukje theater voor de muzikant die steeds vol energie en fratsen zit, en zich met een zelfzekere flair probleemloos de aandacht van het publiek toe-eigent.
Hij gaat door met een waanzinnige medley waarin hij onder andere Nino Rota citeert en Mozart, zichtbaar misbaar maakt over de moeilijkheid van zijn partituur of net de saaiheid ervan, om dan prompt de partituur ondersteboven te draaien en Júrame (een enorme hit voor Juan Camacho in 1976) te coveren –inclusief zang. Hij sluit af met een variatie op London Bridge Is Falling Down in ragtime, en ergens herkennen we ook nog Monks In Walked Bud. Hij kondigt af: “so I played a few pieces such as Júrame… and other things I simply don’t remember.”
Bollani belegert en bekruipt de piano van alle mogelijke kanten, wringt zich in allerlei bochten, klopt op de kast en het binnenwerk, veert op van de pianostoel, speelt staand en zittend, en vergeet vaak dat er ook pedalen aan het ding zitten. Hij heeft een uitstekende techniek, maar vooral ook een ongeziene beheersing van zijn lichaam, wat hem toelaat tijdens al die capriolen ook nog schitterend piano te spelen. Hij speelt een stukje Zappa, want daar gaat zijn meest recente album over, en zingt vol enthousiasme mee op Bobby Brown, want hij had zin in een liefdesliedje.
“He’s really a genius,” vertrouwde een Italiaanse promotor mij vorige zomer in Newport nog toe. “He has an amazing memory –he knows all these songs, all these pop tunes, since he used to play for Italian pop stars. At the end of his concerts he often asks the audience for what they would like him to play, and he knows all of the songs. One time there was a song he didn’t know, and they hummed a few bars for him and then he simply played it by ear. And of course everbody said it was better than the original song –which he had never heard.”
Ook in Gent mocht het publiek voor het bisnummer tien liedjes nomineren, die hij dan tot één afsluitend stuk samenvoegde. Hij speelde zijn Per Elisa, ofte Beethovens Für Elise in de versie zoals hij ze hoorde op de oude 78-toerenplaat van zijn grootmoeder. “I still don’t know whether it was an artistic choice of the piano player or a problem with the record.” Er volgen een absoluut hilarische imitatie van Paolo Conte; de vogeltjesdans; Verdi’s La donna è mobile; en afsluiten doet hij met de sirtaki.
Bij het (tweede) applaus komt hij opnieuw terug, om de avond definitief af te sluiten met Samba de Uma Nota Só (One-Note Samba). De man is een meesterlijk entertainer.
Na afloop van het concert, fietste ik nog gauw even naar… de Hot Club, waar Woodworks, het duo van fluitist Stefan Bracaval en pianist Pierre Anckaert hun jongste cd kwam voorstellen. Als de trend van de voorbije dagen zich verderzette, zou ik immers mooi op tijd zijn voor de tweede set. Helaas: het duo speelde die avond één lange set, en ik was nog net op tijd om de laatste twee (en een halve) liedjes te kunnen meepikken.
Edoch, dat zorgde ervoor dat ik nog net op tijd thuis was om de zoon te zien, die op dinsdag laat van zijn schermtraining terug komt, dus dat was dan weer mooi meegenomen. (En woensdagavond ben ik thuis gebleven.)