Treinreizigers hebben zo hun routine, heb ik ondertussen al ontdekt. Elke dag zie je dezelfde gezichten, die op steeds dezelfde zitjes proberen plaats te nemen, en o wee de nieuweling die zich op de plaats van een ancien probeert neer te planten. If looks could kill lijkt plots geen loos gezegde meer.
Onderhand leer je de gezichten kennen, en begin je te weten wie waar de trein zal verlaten. In mijn geval loopt de trein in Brussel Centraal zo goed als leeg, waardoor in de benedenverdieping van mijn wagon (de voorste), nog slechts drie –soms– vier personen overblijven die verder rijden naar Noord, waarvan eentje zelfs helemaal naar Schaarbeek.
Vandaag zat er echter bijzonder weinig volk op de trein. Niet geheel abnormaal voor een vrijdag, maar toch iets minder dan verwacht. Waarbij dient opgemerkt dat de mensen naar Noord duidelijk noeste en aanhoudende werklieden zijn, want minstens twee van de drie bekende gezichten had ik bij het betreden van míjn benendenverdieping in míjn wagon reeds op hun gewoonlijke plaats aangetroffen.
Ook ik had echter met de routine gebroken, want na de beperkte hoeveelheid slaap, die mijn deel was geworden na de blogmeeting gisterenavond, had ik mij laten verleiden tot een kop koffie –1,75 EUR voor instant poeder vermengd met heet water in een styrofoam beker. Waardoor ik evenwel, meer nog dan anders, het tafeltje bij de vier zitjes die ik ’s ochtends als de mijne claimde, geheel kon bezetten.
Dat werd dan, achtereenvolgens: iPod uit de jaszak, boek en bril op tafel, vest keurig op het zitje naast mij opgevouwen, de Hadley ertegen, neerzitten, iPod earbuds in de oren, Rameau aan, bril opzetten, en beginnen lezen. Vandaag vooraf gegaan door het neerzetten van de beker koffie, en, eenmaal gezeten, het verwijderen van het deksel (efficiënt om te verhinderen dat de inhoud op het perron dan wel op mijn kleren zou zijn geëindigd), en die voorzichtige eerste slok. Te warm, dat spreekt voor zich.
Eerder deze week had ik elke dag het omvangrijke en loodzware Quicksilver meegetornd, waar ik na drie dagen van teveel afleiding slechts tot pagina 150 was gevorderd, waardoor ik gisteren had besloten het opnieuw even bij lichtere pulp te houden als treinlectuur (waarin ik na amper één heen- & terugreis tot evenzoveel pagina’s als drie dagen Quicksilver was geraakt). Na één hoofdstuk (ik ben vanochtend maar tot pagina 157 gekomen) kwam er plots iemand op de plaats tegenover mij zitten. Hóógst ongebruikelijk, want de trein was reeds zo lang uit het station vertrokken, dat men redelijkerwijs mocht aannemen dat iedereen nu wel een plaats had gevonden. Oh shit, dacht ik nog, straks gebeurt mij iets als bij Michel. En we hebben het er gisteren nog over gehad.
Want waarlijk, tegenover mij zat nu een –op zijn zachtst uitgedrukt– frisse jongedame, aan wie het duidelijk te merken was dat de lente haar intrede had gedaan. (En mocht ze dat nog niet gedaan hebben, dan zou ze, bij het zien van… maar ik dwaal af.) Hoe fris ze ook mocht zijn, ze had mij uit mijn concentratie gehaald –want daar leent die routine zich uitstekend voor, elke ochtend. Ze brengt mij in een bepaalde state of mind, waardoor ik, met de muziek op de achtergrond, geheel in een boek vervat geraak (wat eerder bij Quicksilver, routine ten spijt, absoluut niet wou lukken). Maar nu werd ik willens nillens uit mijn trance gerukt. Bovendien sprak ze mij aan.
“Ik lees graag wat je schrijft.”
Pardon? Dat moet ik verkeerd begrepen hebben. Ik legde mijn boek opzij, haalde mijn earbuds uit mijn oren, en vroeg haar of ze haar vraag even wou herhalen.
“Dat ik graag lees wat je schrijft.”
In een flits zag ik Jim Carrey in The Mask, wiens onderkaak op tafel viel, zijn tong daarbij over diezelfde tafel uitrollend, bij het aanschouwen van zijn vrouwelijke tegenspeelster in de Nightclub. Dat beeld moet ook voor mijn lentenimf duidelijk zichtbaar geweest zijn.
“Op je weblog.”
Het beeld van zonet leek mij plots geheel ontoereikend.
Ze glimlachte. “Ik lees je nog maar een paar maanden, sinds ergens eind vorig jaar, maar ik probeer, wanneer ik kan, ook je archieven anti-chronologisch verder te lezen.”
Ze glimlachte nog meer. “Ik veronderstel dat de verrassing compleet is? Sorry, maar ik moest je gewoon ontmoeten.”
Ze stond op. “Ik zal je verder laten lezen.” Weer die glimlach.
Een heleboel details vielen mij plots op. Hoe ze haar haar droeg, hoe haar handen eruit zagen, en haar ogen, hoe ze minstens één knopje van haar dieprode bloes teveel had open gelaten, en de kniehoge rok.
-Euh, nee, wacht, stootte ik uit, terwijl ik krampachtig probeerde een goede reactie te formuleren. Maar dit bleek al ruimschoots te volstaan, en ze ging weer zitten.
-Hoe…? begon ik, maar ze onderbrak me.
“Ik wist dat je in Brussel werkt, van je weblog. En dat je met de trein ging. Ik wist ook dat je redelijk vroeg moest vertrekken, omdat je ’s avonds ook vroeg terugkwam. Dus was ik van plan elke ochtend de rein naar Brussel te nemen, op zoek naar jou.”
-Maar hoe…
“En ik wist natuurlijk hoe je eruit zag, omdat ik naar je foto heb gegoogled. De rest was een kwestie van geduld. En geluk waarschijnlijk.”
-En hoe lang zoek je me zo al? Hoelang reis je al naar Brussel?
“Vandaag is dag één.” Ze keek me recht in ogen, boog een beetje naar voor, zodat ik alle moeite van de wereld moest doen mijn ogen niet naar dat knopje van haar bloes, of godbetert nog verder, te laten afdwalen, en raakte mijn hand aan. “Het was duidelijk voorbestemd.” Ze lachte.
Mooi! 🙂
En bij die aanraking werd je ineens wakker ? Mooi, mooi !
>smile<
Mooi geschreven ! Dat zijn dromen die ik ook al vaker heb gehad, vooral treinsgewijs …
nu weet ik natuurlijk weer niet hoeveel ik ervan moet geloven
Michel V. had ooit een zeer mooi en gelijklopend treinverhaal. Maar ook erg moeilijk terug te vinden op zijn blog. 🙂
Pietel, ik denk dat die link erin staat:
http://blog.zog.org/2005/01/theres_no_accou.html
Maar komt er een vervolg? Is er iets van waar of niet? Want ik weet het ook niet meer.
Het zou me bijzonder heel erg zwaar verbazen moest er bij mij een vervolg komen.
Ik kan me nu al niet meer inbeelden hoe “mijn” juffrouw eruitzag, en het ging ook om een eerder (zeer) toevallige ontmoeting.
Mocht wat Bruno omschrijft me in het echt overkomen, ik zou in niet mis te verstane bewoordingen zeggen dat ze mij met rust moet laten. En als dat niet gebeurt, dat ik er de politie op zet.
Want mensen die dergelijke dingen in het echt doen, daar zijn denk ik *kosten* aan. Het is denk ik maar een kleine stap van iemand aanspreken en bij hem thuis een brifje in de bus steken, tot naakt en besmeerd met aarbeienconfituur op straat staan om drie uur ’s nachts, krijsend “HUICHELAAR!!! VERRADER!!! IK HEB UW KINDEREN IN MIJN KNIEHOLTE!!!”
Ik bedoel maar: ongetwijfeld romantisch om te lezen en over te dromen, maar in het echt: brrr.