We hadden een dom kastje nodig om iets in en op kwijt te kunnen, en geen budget daarvoor. Ikea dus, waar we bijna meer geld aan het avondmaal (k*tballen) dan aan de kast spendeerden. Er was bijna geen volk in de Gentse vestiging, behalve dan in hun ‘restaurant’.
Als ik een onverantwoorde ouder was geweest, dan had Henri op de terugreis de rit van zijn leven gehad, achterin de koffer, in gezelschap van het meubelstuk waarvoor de achterbank diende te worden ingeklapt. “Ge moet het mij zeggen als er een auto achter mij zit”, had ik hem in deze fictie kunnen vragen, omdat ik in mijn centrale achteruitkijkspiegel enkel een Ikeadoos zou hebben gezien.
Nog goed dat hij over een grenzeloze fantasie beschikt. Iets wat hij van mij geërfd heeft overigens.