the protecting veil

Het moet zowat tien jaar geleden zijn dat ik nog eens naar The Protecting Veil van John Tavener heb geluisterd.

(Grappig: ik haal net de link binnen vanop wikipedia: John Tavener should not be confused with John Taverner (with a second R), the 16th-century composer. Een ‘r’ die ik destijds vaak heb toegevoegd.)

Ik ben bij John Tavener (daar kwam die ‘r’ er bijna opnieuw bij) terecht geraakt, ik vermoed via Gavin Bryars –of anders Arvo Pärt, zo krijg ik aldaar uitgelegd. Bij Pärt ben ik dan weer terecht gekomen via Giacinto Scelsi, wiens Aion – Pfhat – Konx-om-pax de aller-aller-allereerst hedendaags klassieke CD is geweest, die ik heb gekocht. Om een reden die mij alsnog onbekend is gebleven. Het is ook bij die ene CD van Scelsi gebleven, al zou die, was het een LP geweest, volledig grijs zijn gedraaid. Ik dweepte destijds met Scelsi, maar kon mij slechts één CD per maand of zelfs trimester veroorloven, en raakte na Scelsi nog meer verslaafd aan Tavener en Bryars en Górecki en Mertens en Nyman en dan was ik helemaal vertrokken in het minimalisme. Reich is er ook nog, en Glass, en Michael Gordon, Louis Andriessen, David Lang, en Kevin Volans, en Meredith Monk en Fitkin en Feldman en later Kancheli en Bubaidulina. En op den duur ging ik zelf niet meer op zoek naar de componisten maar de uitvoerders zoals Simon Haram, Fretwork, Piano Circus, John Harle; en labels zoals Disque Du Crépuscule, en Argo; en concepten, die enkel het zuiden te vinden waren, en waaruit albums ontsproten zoals The Songs of Noël Coward (waarop Michael Nyman voorkwam, maar ook The Divine Comedy en Damon Albarn en zelfs The Pet Shop Boys, die via Alexander Balanescu konden worden gelinked aan Michael Nyman, en wiens album Behavior mede werd geproduced door Harold Faltermeyer de man van de Beverly Hills Cop tune), en De Granada a La Luna, waar Federico García Lorca op toon werd gedicht door –alweer– Nyman, maar evengoed John Cale en Neneh Cherry. Ik vond het allemaal. Zelfs de originele From Brussels With Love, op het label van Mertens (Les Disques du Crépuscule) met daarop een ganse collectie minimalisme inclusief een interview met Jeanne Moreau; de twee cassettes van Audio Arts (Recent English Experimental Music, en ‘The Masterwork’ Award Winning Fish-Knife) die ik niet eens meer kan beluisteren omdat ik geen cassettespeler meer heb; en ook one dozen ecomomical stories by Peter Greenaway door het Hafler Trio.

Als u een beetje een normale mens bent, komt het bovenstaande u geheel vreemd over, en hebt u reeds lang in deze stream of consciousness afgehaakt. Indien niet, dan applaudiseer ik u, beste lezer (dat heb ik altijd al willen zeggen, en waarschijnlijk heb ik het gepikt van Elsschot of zo), en probeer ik u alsnog het genoegen van Tavener mee te geven.

Tavener had destijds The Protecting Veil specifiek voor Isserlis geschreven. Volgens hem kon enkel Isserlis de vereiste subtiliteit voor het werk bereiken. Tavener is tamelijk veeleisend van zijn publiek (een positieve eigenschap); zo vinden we bij The Last Sleep of the Virgin, een werk uit 1991 –geschreven na Taveners hartoperatie waarin hij bijna het leven liet–, in het CD boekje de volgend waarschuwing terug: This track should be played at barely audible level, al moet ik toegeven dat ik daar herhaaldelijk tegen gezondigd heb. Ik woonde destijds aan de Victor Braeckmanlaan, het stuk Antwerpse Steenweg tussen de Dampoort en Oostakker (het ‘echte’ stuk Antwerpse Steenweg nam een bocht via de dorpskern van Sint-Amandsberg, maar iedereen reed via de Victor Braeckmanlaan naar Oostakker en Lochristi); en bovendien was ik gelogeerd aan de voorkant van ons huurhuis, dat geplaatst was tussen de –enige– twee verkeerslichten op die drukke baan, waardoor ik wel genoodzaakt was mijn NAD systeem iets luider in te stellen dan bedoeld, wilde ik nog tot een acceptabel audible level komen.

Maar ik luisterde naar The Protecting Veil (vaak na of voor Jezus’ Blood Never Failed Me, van Bryars, in de versie met Tom Waits) –al speelt ondertussen Brittens Third Suite for cello, de opvolger op die CD, en mag ik mij straks aan het magistrale Thrinos (van Tavener) verwachten. Misschien komt mijn voorliefde voor de cello (en daarna voor Bach) wel daar vandaan.

Van The Protecting Veil ken ik –net zoals Jezus’ Blood Never Failed Me— elke noot (als ik noten kon lezen) en elke beweging uit het hoofd. Net zoals ik 95% van de liedjes van The Beatles kan meezingen, ken ik elke wending, elke motief van beide stukken bijna alsof ik ze zelf zou geschreven hebben. En dan zitten we weer bij klassiek. Want dan herinner ik me de magie van de CD, toen ik voor de eerste keer Sgt. Pepper’s digitaal te horen kreeg, in Fontainebleau, in het gastgezin waar Michel verbleef, en waar ik dank zij hem op in of andere manier ook was in geïnfiltreerd. Dat was overigens hetzelfde Fontainebleau waar ik Tessa heb leren kennen, als ik mij niet vergis (de kennismaking was eigenlijk vroeger, in het ARC, en daarna in het Europacollege voor opzoekingen). A Day In The Life. Met de symfonische onderbrekingen, waarin we George Martin (?) tot tien horen tellen voor we het slotakkoord van de piano te horen krijgen. Op het CD systeem van een verschrikkelijk rijke meneer die over een eigen treinstel beschikte, en in wiens living Michel en ikzelve tot tien stonden te tellen in het Engels. Nadat we eerst een pompelmoes met een daartoe voorziene langs een kant gekartelde lepel hebben verorberd.

En nog steeds heb ik u niet bericht over The Protecting Veil; ondertussen is zelfs het magistrale Thrinos (om mijzelf even te citeren) afgelopen, luister ik naar Sgt. Pepper’s, en hoor ik Tessa thuiskomen van haar congres in Barcelona. Het zal voor een andere keer zijn.

(Maar qua Madeleine kan het tellen.)

het probleem (vi)

De eerste paar dagen was Nico niet van haar zijde weg te slaan. Deuren werden voor haar geopend, stoelen bijgeschoven, zelfs eten werd voor haar bereid en opgediend. En er was nog niet de minste ronding te zien.

Toen Nico echter begon wildvreemde mensen over het heugelijke nieuws te vertellen, was het voor haar genoeg geweest. De eerste keer wist ze niet waar kruipen van gêne, maar de volgende keer, en alle dááropvolgende keren wist ze zich van het schouwspel los te maken, en werd ze hooguit nog bevangen door een soort plaatsvervangende schaamte.

De mensen reageerden allen positief, toen ze door Nico werden aangeklampt. Daarover had ze eigenlijk totaal niet ingezeten. Wat haar bijna deed walgen, was niet die aanspreking –dat had ze anders best grappig gevonden– maar wel het potsierlijke enthousiasme en de toewijding van Nico. Voor zover ze zich kon herinneren was hij in de vijf jaar (god, was het al vijf jaar) dat ze samen waren nooit ergens enthousiast om geweest. In het begin misschien nog wel. Heel in het begin.

De seks was goed geweest die avond, toen ze Nico leerde kennen. Veel ervaring had ze niet, en seks was het verste van haar gedachten geweest, maar Nico was erg overtuigend. Seks was voor Nico niet meer dan een calling card, zoals een andere man ‘hallo’ zegt, eindigde elke nieuwe kennismaking voor Nico in bed. Al had ze dat pas veel later ontdekt.

Daags na de seks had Nico haar bloemen gebracht. Ze was wakker geworden in een leeg bed, en vroeg zich net af of ze er nu rouwig om was dat hij er vandoor was gegaan zonder briefje of telefoonnummer achter te laten, toen iemand aanbelde. Met enkel het donsdeken rond haar gedraaid, leunde ze uit het raam op de tweede verdieping, vanwaar ze Nico zag met een grote bos bloemen in zijn handen. Handén, want het boeket was zo groot geweest dat ze amper zijn gezicht kon ontwaren. Hij straalde.

Dát was het moment waarop ze voor hem was gevallen.

autofictie

Een van de interessantere ontwikkelingen in de literatuur is het concept van de autofictie. De terminologie komt van Serge Doubrovsky, die autofiction voor de eerste keer heeft gedefinieerd in zijn boek Fils (1977): Fiction, d’événements et de faits strictement réels. Si l’on veut, autofiction, d’avoir confié le langage d’une aventure à l’aventure d’un langage en liberté.

Autofictie kan een vorm van bekentenisliteratuur zijn (iedere vorm van literatuur waarin een schrijver voor een publiek van lezers openlijk getuigenis aflegt van zichzelf –van Gorp, e.a.), maar beperkt zich niet tot louter autobiografische gegevens. In autofictie worden fact and fiction (in het Engels spreekt men soms van faction) door elkaar worden gehaald: de auteur kan bijvoorbeeld gebruik maken van een reëel kader, waarin hijzelf als hoofpersonage functioneert, om daaraan een fictieve maar uiterst realistische vertelling op te hangen.

Het is echter niet, wat in van Gorp, e.a. wordt als volgt wordt omschreven: door een spel met de conventies van het autobiografisch schrijven, kan een fictief, pseudo-autobiografisch relaas uitgewerkt worden, waarbij de auteur het hoofdpersonage op zijn leven laat terugblikken (b.v. Rubert Graves I, Claudius, 1934) Dit is immers pure fictie.

In het spel, dat in een autofictioneel werk wordt gespeeld, is dan ook meer dan in welk ander genre, het concept van willing suspension of disbelief van het grootste belang. Het gaat om de bereidwilligheid van de lezer om de beschreven gebeurtenissen voor waar te willen aannemen, waardoor de grens tussen het feitelijke en het fictieve slechts moeilijk kan worden geduid.

Voorbeelden van autofictionele schrijvers zijn Michel Houellebecq, Brett Easton Ellis (in zijn recente roman Lunar Park), en Walter van den Broeck (de anagram-cyclus Het Beleg van Laken).

Voor meer uitleg, zie ook:

het mes (iv) (fin)

De dader was jong. Een lange jongeman, achteraan de tienerjaren of een vroege twintiger, donker gekleed. Op zijn zwart T-shirt stond een witte tekening, een tribal. Het leek op een octopus, met lange grijpgrage armen, waarvan er één naar zijn rechterbeen wees.

Zijn mes zag eruit als een ordinair broodmes: een houten heft met een gekarteld lemmet. Het lemmet was roestbruin bevlekt, maar ik kon niet uitmaken of het roest dan wel bloed was. Dat mes is me bijgebleven: niks frivools, geen knipmes, jagermes, dolk of kris, maar een doodgewoon broodmes, zoals iedereen er wel één heeft. Lang genoeg om een diepe wond na te laten, maar niet te lang zodat het toch makkelijk en snel in de (rechter-) broekspijp kon worden weggemoffeld.

Hij keek nog eens triomfantelijk om zich heen, stapte toen beheerst op de uitgang van het Noord af, en verdween.

(De cappuccino heb ik nog uitgedronken. Hij was lauw en klef, en het melkschuim was ingezakt. Maar ik was er speciaal een kwartier eerder voor van het werk vertrokken.)

’s morgens in de vroegte

Sinds 4 uur vanochtend ben ik al op pad. Tessa had een vliegtuig te halen, en gezien het onmenselijke (en dus onveilige) vertrekuur, had ik maar besloten te chaperonneren. Een niet geheel onverstandige zet.

De eerste trein naar BRUSSEL NAT LUCHTHAVEN ging om 4u51 (er was er ook een om 4u33, maar die bereikte Zaventem pas op hetzelfde moment als de latere). In Denderleeuw kregen we het aimable gezelschap van een eerder onguur manspersoon dat ons, mits enig gegrom en gewijs, duidelijk maakte dat hij naast ons wenste plaats te nemen.

Een poos later kreeg ik te horen dat hij wél Nederlands sprak. Hij sprak mij niet rechtstreeks aan (ik was die ochtend net in Grangé begonnen), en dus prevelde hij maar wat voor zich uit dat al die franskiljons maar beter in Brussel zouden blíjven, of liefst nog verder in de Walen, want dat als ons goed Vlaams geld daar toch naartoe gaat dus dat ze zich de moeite niet moeten doen het zelf te komen afhalen.

In Brussel Zuid gingen er een heleboel forenzen af. Of hij het erg zou vinden ergens anders te gaan zitten? Er waren plaatsen genoeg vrijgekomen, en wij hadden nogal wat bagage bij, waardoor niemand echt comfortabel zat op onze reeds krappe vierzit.

“Gadegij mij uitdagen, vent?” Hij veerde recht. “Ge klapt precies wel Nederlands,” exclameerde hij totaal verbijsterd. “Nie slecht voor ne franskiljon, nu nog uw uitspraak wa beter.” Totaal van de kaart ging hij opnieuw zitten.

“Ergens anders zitten,” viel hem plots opnieuw te binnen. “Zoekt ge boel misschien, of wa?” herhaalde hij, de benen wijd gespreid alsof hij zijn mannelijkheid wou etaleren (ik had helaas geen vergrootglas bij) en mij op die manier elke fysieke confrontatie wou ontraden. “Het zal godverdomme uwen besten dag nie zijn.”

In Noord sprong hij net voor ons op (wij moesten overstappen; hij moest er ook af), en met een luide “Boe!” probeerde hij ons nog even te laten schrikken.

Het wordt een lange dag, vandaag.

mei (en het is nog niet eens winter)

Och, ik was van plan nog iets te schrijven over het Lexicon van Literaire Termen (van Gorp, e.a.), en hoe ouderwets het nu overkomt (tenminste de definities van ‘novelle‘ en ‘roman‘; mijn editie is een ongewijzigde herdruk uit 1990 van de uitgave uit 1986).

Maar toen ik op internet rondzocht naar argumentatie, kwam ik terecht bij Herman Gorter (via DBNL, waar ik eerst terecht kwam bij Nieuwe Nederlandse verhalen, bijeengebracht door H. Marsman en E. du Perron). En toen heb ik door gezocht tot ik net die passage vond uit Mei waar ik destijds zo op verlekkerd was:

Daar stond ze nu en dronk,
De lippen in ’t hol handje, — ’t water wonk
Met de wenkbrauwen waar de druppelk viel,
In lichtgroen gras; nauwsluitend om den hiel
Perste het water op, ’t werd stiller weer
En heel stil, toe sloeg ze de oogen neer
En zag zich zelve. En een blijde schrik
Verstelde haar, het werd een oogenblik
Waarin ze niet dacht, vol van zoet gevoel
Van dartelheid en overmoed — en koel
Lag nog de wel — schroomend deed ze een stap
En zag haar eigen blozen, voor een lap
Weerspiegelend blauw als een rood robijn
Op hofgewaad. Dat was voor ’t oog festijn
Om naar te zien: haar lippen krulden om,
Ze knield’ om zich te kussen in den kom.
Maar toen vier lippen raakten en haar oog
Zijn glans vlakbij zag lichten, toen bedroog
Het water haar en vaagde rimpels in
De wangen van ’t beeldig kind, haar kin
Ging dobberen in golfjes. Zij bleef stil,
Geuldig wachten tot de breede ril
Aan de oevers uitstierf. Van haar mondje droop
Een kettinkje druppels, waar ’t viel daar kroop
Een bloempje uit den grond, een meizoentje.
Zoo zat ze midden in bloemen, en ze
Keek naar hun witte kroontjes tot de plas
Haar bleed weer stil hield, en het was als las
Ze aandachtig letters van haar schoonheid; zoo
Bewogen hare lippen tot ze bloo,
Of iemand daar was opzag, wien ze kon
Vertellen. Er was niemand dan de zon.

(via Project Laurens Jansz. Coster, de grootste bibliotheek met klassieke Nederlandstalige literatuur op Internet)

communicatie

De mens is niet langer bedacht op communicatie. Ik had waarschijnlijk net mijn tram gemist (Brabantdam, halte Koestraat) gisteren, toen ik rond 22u12 van Uitgelezen terugkwam. De volgende tram was pas voorzien om 22u27, maar die korte wachttijd leek mij te verkiezen boven een kille voettocht huiswaarts. Bovendien had ik een boek uit te lezen (Je verdiende loon, Anne Holt).

De wat oudere man die ondertussen ook bij de halte was opgedaagd, zag samen met mij het uur langzaam voorbij 22u27 kruipen. De daaropvolgende tram was pas aangekondigd om 22u42. Om 22u36 verwittigde een toevallig voorbijrijdende patrouillewagen ons van een brand in de Sint-Niklaasstraat, waardoor het openbaar vervoer een meer dan aanzienlijke vertraging had opgelopen. Alternatief vervoer werd ten zeerste aangeraden.

Tijdens de tocht huiswaarts, ben ik bij een drietal haltes gestopt, om de wachtenden de situatie voor te leggen. De meesten keken mij aan alsof ik op mijn eentje een bak bier had geledigd, één iemand vroeg mij of ik geen betere grap te vertellen had. Boze ogen keken mij aan. Niemand leek me te geloven.

Een dik kwartier later was ik thuis, en nog eens een half uur later –ik had net mijn boek beëindigd– hoorde ik alsnog een tram door de straat denderen.

de opdracht (xiii) (appendix)

“Bollaert!”

-Ja, Chef.

“Ik wil die website wel eens zien, Bollaert.”

-Geen enkel probleem Chef. Ze staat wel enkel op mijn computer, omdat het met PHP is en ik PHP niet op de server mocht installeren, Chef.

“Dan stuurt ge ze mij toch gewoon in een zipfile, Bollaert.”

-Tuurlijk Chef.

[…]

“Die site geeft foutmeldingen, Bollaert.”

-Hebt u PHP en MySQL geïnstalleerd op uw computer en de database toegevoegd, zoals ik uitgelegd heb in de e-mail, Chef?

“Zie ik eruit als een technieker, Bollaert?”

een novelle

Gisteren tijdens Uitgelezen, werd even gezocht naar het onderscheid tussen een novelle en een roman.

Het onderscheid tussen beide is voornamelijk op lengte gebaseerd. De inhoudelijk verschillen en de verschillen in structurele complexiteit zijn meer een gevolg daarvan dan een bepalende factor in de classificatie.

Bij wikipedia vinden we, onder het lemma Novelette een indeling:

  • Epic: A work of 200,000 words or more.
  • Novel: A work of 40,000 words or more.
  • Novella: A work of at least 17,500 words but under 40,000 words.
  • Novelette: A work of at least 7,500 words but under 17,500 words.
  • Short story: A work of at least 1,000 words but under 7,500 words.
  • Flash fiction: A work of less than 1,000 words.

Al vinden we onder Novella (novelle) reeds een ander kwantificatie:

In English, a novella is a story mid-way –in length (15,000-40,000 words) and structural complexity– between a short story (500–15,000 words) and a novel (60,000 words, minimum).

Als ik het niet vergeet, kijk ik het vanavond nog eens na in het Lexicon van Literaire Termen (Van Gorp, e.a.).

uitgelezen: E.T.

Uitgelezen was goed, gisterenavond. Het eindigde misschien een beetje abrupt, maar dat was dan waarschijnlijk omdat er deze keer geen majorettes waren.

Indrukwekkend was vooral de Kingkong-kortfilm met Luc De Vos en JMH Berckmans. Een slecht gefotografeerde tranche-de-vie, met een ondermaats zingende De Vos en wegkwijnende Berckmans, op wiens binnenmuren in olijke kleuren ‘angst’ en ‘broekschijterij’ stond geschreven. Beklijvend.

Pertinente observaties ook over Lunar Park, en verhelderende inside info van Anna Luyten over Houellebecq (‘een klein proper mannetje, met een kleine propere hond’). Een schrijnend contrast, volgens Luyten, tussen de chaos en het verderf van New Orleans, waar ze toen net uit was teruggekeerd, en het luxueus-cleane van het Luxemburgs hotel waarin ze haar interview met Houellebecq afnam. Een zeer intelligent en belezen man, aldus Luyten, maar een format van zichzelf, voegde Geysels er nog aan toe. Brusselmans werd eerder te licht bevonden om (nog) als enfant terrible in dit rijtje te passen. ‘Kakken en neuken op zich is niet langer schokkend,” vond Saskia De Coster. ‘Tiens, denkt gij altijd aan die twee zaken samen,’ vroeg Deprez zich nog hardop af.

Tijdens de signalementen viel vooral De Coster op, met een heerlijke inleiding tot McEwans Saturday. Ik geef u nog even het lijstje mee:

  • Wouter Deprez: Al te luide eenzaamheid (Bohumil Hrabal)
  • Anna Luyten: Verzamelde Gedichten (Gerard Reve)
  • Jos Geysels: Mijnheer Han (Hwang Sok-Yong)
  • Saskia De Coster: Zaterdag (Ian McEwan)

Volgende maand (6 december) is het thema Russische Literatuur; waarbij o.a. Underground van Vladimir Makanin op de leestafel terecht komt (de twee andere boeken zijn nog niet gekend).