rustig

Het ziet er allemaal heel kalm uit, in Brussel. Volgens een collega heeft het te maken met een of andere Internationale Top die vandaag in onze hoofdstad plaatsvindt, maar ik vind het maar moeilijk te geloven dat daardoor alle activiteit op de werkplaats tot een minimum is herleid.

Het beruchte vrijdagontbijt op het negende gaat ook al niet door, gezien collega C. voor twee weken naar een vriendin in China is getrokken (oh it so much easier when you have somebody to guide you around), en het haar beurt was om deze week te ontbijtkoeken te halen. Collega Martini is ook nog niet present. “I’m sure he will be here any second”, hield zijn directe chef mij voor. Maar ik heb zo een vermoeden dat ze mij allemaal in slaap willen wiegen.

Tally

Tally komt ons helpen op het werk voor het nakende congres. Niet dat ze hier, in onze kantoren komt werken maar het bedrijf dat haar in dienst heeft zal ervoor zorgen dat de registratieprocedures zowel voor ons als voor onze leden zou eenvoudig mogelijk zal verlopen. Eigenlijk hebben we al zo’n –zelfgemaakt– systeem, maar wat zij voorstelde, leek daar niet alleen zonder enige moeite in te passen, maar meteen ook komaf te maken met de vele problemen die zich ondertussen reeds hadden voorgedaan.

Toen ik haar de eerste keer aan de telefoon hoorde, had ik haar naam begrepen als Sally, maar toen ze zichzelf daarnet introduceerde, bemerkte ik mijn vergissing. “Tally is Hebreeuws”, legde ze uit, en in duidelijk Brussels accent voegde ze er blozend aan toe dat haar naam hemelse dauw betekent.

Ze woont twee straten verder, in het appartementsblok waar ook onze Grote Baas huist. Met zicht op straat (boeiend!) en de binnenkant van het plein omringd door de (lage) appartementsgebouwen. Iedereen heeft er een terras, maar bij haar is het meer een balkon waar met wat goede wil nog net twee stoelen op passen. Dat was minder duur, want hoewel ze Key Account Executive is, betekende dat helemaal niet dat het geld reeds bij bakken op haar rekening kwam.

Twee maanden geleden had ze overigens een huis gekocht. Een werkmanswoning ergens in het verre Vilvoorde, die er nu nog als een ruïne uitzag, maar waar ze elk vrij moment in doorbracht. Ze restaureerde het zonder veel hulp, al probeerde haar vader ondanks zijn rugprobleem regelmatig een handje toe te steken. Ze vond het niet erg. “Het is iets wat ik zelf wil doen,” benadrukte ze, “het lijkt me fantastisch te kunnen zeggen dat je je eigen huis hebt gebouwd.”

Toen het topic op fotografie kwam –we wachtten op een collega die voor een prangend probleem was weggeroepen– werd ze dolenthousiast. “Ik heb lang gedacht om een donkere kamer te installeren,” zei ze, “maar ik werk voornamelijk digitaal.” Ze deed vooral landschapsfotografie in de Brusselse regio, en binnenkort stelde ze haar foto’s tentoon. “De eerste keer,” bloosde ze opnieuw, “en ik ben verschrikkelijk nerveus.”

Het werd snel weer formeel toen mijn collega opnieuw binnenkwam, en de business cards werden rondgedeeld. Ze had voor mij haastig haar GSMnr op de achterkant van haar kaartje gekrabbeld en er in grote letters “FOTO!” bijgeschreven. Daarmee moest ik het doen, want gedurende de rest van de vergadering keek ze me niet meer aan, en ook achteraf wandelde ze haastig met mijn collega mee naar de lift. “Ik heb binnen een halfuurtje een andere afspraak,” legde ze hem uit, “en ik moet nog half Brussel door.”

vervloekt

“Mais putain de bordel de merde.”

Zelden een vrouw zo krachtig en gemeend weten vloeken als mijn Collega E. daarjuist. Ze mag dan nog van hispanische origine zijn –en dus bij tijden heet getemperd– meestal blijft ze kalm en rustig. Niet zolang geleden (nu ja: zeven maanden) is ze bevallen van een tweeling, en sinds begin dit jaar is ze uit zwangerschap teruggekomen. Veel slapen doet ze niet, tegenwoordig, gezien altijd wel een van beide kinderen aandacht nodig heeft. Ook ’s nachts.

“Don’t they know anything?” kwam er nog even wanhopig als verbouwereerd uit. “I spend half a day explaining them how it works, and still they get it wrong.”

Ze gaat verder in een Spaans dat ik niet begrijp en dus ook niet kan optekenen, maar ik vrees dat het alleen maar van kwaad naar erger gaat. Aan het einde van een lange tirade tegen een e-mail op haar computerscherm veert ze recht, plukt haar jas van de kapstok, en loopt de kamer uit.

Een kwartiertje later is ze terug. Natgeregend, maar een en al glimlach, haar armen beladen met fruit en thee en chocolade. Ik lach begrijpend terug, en we keuvelen een beetje over de kinderen, fruit en thee en chocolade –die ze me aanbiedt, maar die ik beleefd afsla. “Anders is er geen stoppen aan”, vertrouw ik haar toe.

Ze glimlacht nog meer, wist haar e-mail, en herbegint.

zondag

Volgens mijn kousen is het vandaag zondag –wees gerust, ik heb ze al verteld dat het niet klopt. Maar ze zijn verschrikkelijk koppig, en ik heb zo het gevoel dat ik nog de ganse dag hun gezaag zal mogen aanhoren. Een geluk dat ik geen matching underwear heb –ik heb dat nochtans altijd heel schattig gevonden, gedagmerkte slipjes (voor vrouwen dan wel)– of ik besteedde een groot deel van mijn ochtenden aan het coördineren van mijn onderkledij. (Zaterdag wil niet bij vrijdag, en dinsdag vindt donderdag toch zo arrogant, fluisterde ze me toe.)

“Ge kunt dat toch evengoed van de avond tevoren klaar leggen”, hoor ik mijn madam al aankomen. Logica is dan ook des vrouwen vreemd. Of was dat omgekeerd? ’s Avonds heb ik immers geen tijd voor die pietluttigheden, en daarbij ziet niemand mijn ondergoed. Als het maar goed zit, zeg ik dan. En dagvers. Want ge weet nooit of ge het toch niet eens moet tonen.

wiegelied

“Excuseer, is deze plaats nog vrij?”

Hoewel ik een duidelijk lege plaats naast mij had –jas en tas op het bagagerek gestapeld– en met de dopjes van mijn iPod in de oren zat, bleef de mevrouw op net de goede afstand van mijn zitje staan. Ik schrok voorwaar. Normaal gezien komt de gegadigde net niet tegen mijn benen schurken, om mij verder stilzwijgend aan te staren in de hoop dat ik plaats zou maken. Al vangt u bij mij bot met dergelijke houding.

Niet deze mevrouw. Ze glimlachte vriendelijk, en het koste dan ook geen enkele moeite om de glimlach te retourneren. Ik stond op om haar de toegang tot de vrije plaats te vergemakkelijken.

“Jawel hoor. Gaat u alstublieft zitten.”

Net op tijd overigens, want ze had maar net plaats genomen, of het gangpad in de trein naar Maastricht slibde dicht. Rechts van mij ondernam een wat oudere mevrouw wanhopige pogingen om de afgesloten deur naar de treinbestuurder te openen.

“Ik vrees dat u helemaal aan het begin van de trein zit, mevrouw,” probeerde ik, “en dat u hier niet verder kunt.”

Maar dat hielp niet veel. Ze bleef halsstarrig aan de deur frutselen, en noch ikzelf, noch onze medepassagiers konden haar van haar intentie afbrengen. Enkel toen de conducteur eventjes de deur van de andere kant opende om te zien wat er aan de hand was, haar diets maakte wat wij al tien minuten probeerden, en vervolgens de deur weer dichtschoof, staakte ze haar pogingen.

Nu de rust in de wagon herwonnen was, zette de vrouw haar tassen neer op het gangpad, keek even naar het meisje dat op de grond aan mijn voeten lag, en vouwde de metro open. (Goed, het meisje lag niet echt aan mijn voeten, maar had –net als het gros van de andere gangpadbewoners– ervoor geopteerd op de vloer te gaan zitten. Ik moet er toch maar eens op letten deftiger geschoeid aan de werkdag te beginnen.)

De metro werkte duidelijk inspirerend, want de vrouw kon geen artikel ver zijn, toen ze zachtjes begon te wiegen. Eerst bleef het nog bij een subtiel heen en weer geschommel dat men kon houden voor het opvangen van het ritme van de trein, maar naarmate ze in haar krant vorderde werd het steeds nadrukkelijker. Ook het meisje aan mijn voeten keek op én de mevrouw naast mij én de mevrouw aan de andere kant van het gangpad. Bij het wiegen hoorde bovendien nog een hymne, waarvan de tekst ontleend was aan de krant, zo hadden wij snel door. Maar daar was de vrouw zich niet van bewust.

Even nog dacht ik dat ze als een mystica het hogere genot ambieerde, tot ik haar in Brussel Zuid wel bijzonder prozaïsch waggelend naar de uitgang zag begeven. Maar er moet toch iets aan de hand geweest zijn, want toen de treindeuren zich sloten stond ze nog steeds in de trein. Met haar metro in de hand heeft ze zichzelf dan verder gewiegd tot in Centraal, waar ze willens nillens met de massa mee de trein heeft verlaten.

badge printer

Vanochtend trokken we er even op uit, collega E. en ikzelf. Niet té ver om allerlei toestemmingen te noodzaken, maar ver genoeg van de werkplaats vandaan om ons heel even onbezorgd vrij te voelen. Twee metrolijnen brachten ons van Rogier naar de Heizel voor EMIF & CM2. Wij waren op zoek naar badge printers.

Hal 1 van de Heizel was afgeladen vol exposanten, voorzien van meer eten en drinken dan men op de Voedselbeurs pleegt aan te treffen, en vol glimmende hostessen van de duurdere klasse getooid in strakke maar uiterst vrouwelijke kledij. Zelfs de kortste aarzeling voor één zo’n stand zette een ganse machine in beweging.

“Do you like the Kempinski, Sir?”

Laat ik het spel even meespelen, dacht ik: “of course I do.”

“Have you settled on a destination yet, Sir?” vervolgde ze zonder knipperen.

Budapest leek me wel wat, en haar duidelijk ook. Ze haalde er meteen een collega bij, die me de ziel uit het lijf vroeg. “I’m Judit,” sprak ze, terwijl ze me haar kaartje overhandigde, “and this is my colleague Maria, who actually lives in Budapest.”

Maria was –net zoals Judit zelf overigens– hooguit eind de twintig, en beiden waren in een recent verleden zonder enige twijfel topmodel geweest. Scènes uit Oosteuropese softporno dwongen zich aan mijn netvlies op. Judit boog zich wat dichter om mij toe te fluisteren “Maria has some exclusive incentives for you, Sir.” *slik*

Racen met Trabantjes behoorde tot de standaard mogelijkheden, maar evenzeer een toertje met een echte tank op een verlaten Russische militaire basis. “This is somewhat more expensive of course, Sir, since an army tank needs an enormous amount of fuel.” Maar natuurlijk, the sky is the limit. En dan nog, ik was ervan overtuigd dat beide jonkvrouwen ook daar hun voorstel reeds klaar hadden.

Net toen de James Bond in mij op punt stond helemaal te ontwaken, trok collega E. me bij de mouw. “Niet vergeten waarvoor we eigenlijk gekomen waren”, bezwoer hij me met beide armen vol brochures. “Don’t forget to e-mail us”, bloosde Judit me op haar beurt nog achterna, toen ik geen andere keuze had dan tammetjes de achtervolging van collega E. in te zetten.

Twee uur later hadden we alle stands afgelopen en alle voorstellen afgeslaan. Badge printers zaten er evenwel niet bij.

merries

Als ik (te) weinig slaap, slaap ik intenser. Op alle vlak. Ik lig gecrispeerd af te wachten tot de slaap zou komen, want binnen vier-vijf uur moet ik er opnieuw uit. En dan val ik als een blok in slaap om er anderhalf uur later abrupt weer uit te ontwaken, met de vraag hoe dat in godsnaam is kunnen gebeuren. De rest van de nacht wordt ingevuld met soezen en draaien en intense dromen waar ik me veel te veel van herinner.

Het was een rondleiding voor Het Project, vannacht. Op een plaats die aanvoelde als de boekentoren, maar dat eigenlijk niet was. Het was een brede, afgesloten hal, met een centrale toren en grote frontale glaspartijen. Ik schat de toren een meter of tien-twintig hoog, met wat een saaie modernistische spits leek, maar in werkelijkheid een zeer ingenieuze constructie was die het natuurlijke licht doorliet. In de toren zelf had je vrij zicht naar helemaal boven, waar een plafond van gekleurd glas zichzelf leek aan te passen aan de hoeveelheid licht en er daardoor organisch tafereel werd getoond.

De rondleiding was een enorm succes. We hadden broodjes voorzien, en opvang in het centrum aan de overzijde van het gebouw. Dat waren overigens de enige gebouwen in de weidse vlakte die wat deed denken aan de kliffen van Cap Griz Nez. Sans de zee dan wel. Onder het glas, helemaal beneden, was een vangnet gespannen, met onder dat vangnet nog een dik kussen zoals wel eens bij stunts wordt gebruikt. Een beetje verontrustend, gezien de toch behoorlijke hoogte van toren, en de daardoor ontstane twijfels bij de doeltreffendheid van de opstelling.

Er waren al minstens drie groepen helemaal tot boven op de toren geklommen, tussen de bizarre koepel en het gekleurd glas. Over het glas was tijdelijk een transparante loopbrug gehangen, om toeschouwers zich er van te laten vergewissen dat er echt geen verdere hocus pocus aan te pas kwam. De schaduwen van de bezoekers bovenaan werden overigens zonder aarzeling geïntegreerd in het schouwspel van het gekleurd glas.

Na een groep naar boven te hebben begeleid en een tweede groep beneden te hebben opgevangen, werd ik naar het centrum weggeroepen. Amper een stap van de torenhal verwijderd, plofte onder luid gekletter en begeleid door een straal zonlicht en een regen van glas, iets in het vangnet, dan erdoor, en uiteindelijk zwaar op het kussen.

De afstand tussen mijzelf en het gebouw verdriedubbelde –een lenseffect waar gretig van werd gebruik gemaakt in vroege films. Toen ik eindelijk terug de toren binnenkwam stond daar onderaan reeds een moeder die bij haar dochtertje ettelijke lange en uiterst fijne glasscherven verwijderde. Niemand huilde, niemand verweet, niemand was geschokt. Behalve ikzelf dan, die met een wanhopig gestokte hap naar adem ontwaakte.

story stick

Omdat het niet altijd een USB stick moet zijn. Kerygma smijt mij hét stokje, uitleg krijgt u alhier, en drie extra zinnen hieronder.

Positief verhaal:

Petra trekt de deur van het herenhuis dicht. De wind woelt wild door haar blonde haren, in de verte grommen de onweerswolken. Ze kruipt weg in de bontkraag van haar dikke winterjas en versnelt haar hooggehakte pas in poging de eerste dikke regendruppels voor te blijven. Ook het gebrek aan tijd jaagt haar op want over een kwartier al begint die opera van Puccini. Petra beseft dat maar al te goed en holt nu echt door de stad, die door de regen een zilvergrijze tint heeft gekregen. Ze wil immers de man die in de foyer van het operagebouw op haar zit te wachten, niet nodeloos irriteren. Een eerste indruk is belangrijk, daar is Petra zich zeer van bewust. Zijn profiel op de dating-site vermeldde dat hij op stiptheid stond, en op een vreemde manier had eigenlijk net dát haar in hem aangetrokken.

Negatief verhaal:

Petra trekt de deur van het herenhuis dicht. De wind woelt wild door haar blonde haren, in de verte grommen de onweerswolken. Er stopt een rode auto naast haar en de man aan het stuur vraagt naar de dichtsbijzijnde kruidenier. De man doet haar denken aan die beeltenissen van oude staatsmannen. Zo van die mannen met stijve kragen, strak gecoiffeerde haren en licht toegeknepen ogen. Vanuit haar ooghoek ziet Petra hoe er een boom valt op het huis twintig meter verder. Een gillende peuter loopt de voordeur uit, de straat op, enkel gekleed in een pamper. Toen Petra jonger was, had ze iets met grote mannen. Het maakte niet uit hoe ze eruit zagen, als ze maar groot genoeg waren, dook ze er zo de koffer mee in.

Vrouwen aan de macht: het stokje gaat naar mijn madam en Sara.

ongezond wantrouwen

Tessa brengt deze namiddag, vannacht, en morgenvoormiddag door in het Château du Lac in Genval, alwaar haar jaarlijkse BHS congres plaatsvindt. Het Château du Lac, weet u wel, is dat vijf-sterrenhotel vlakbij Brussel, waar ook wel eens staatshoofden durven bijeen te komen.

Geen van die staatshoofden heeft echter ooit al openbaar vervoer van dichtbij gezien, zodat het kasteel op die wijze dan ook moeilijk bereikbaar is. Dus is Tessa met de wagen, en mocht ik gisterenavond nog snel even de tank vullen met ongelode benzine (95) –waarvoor we trouwens eerst een wagen hebben moeten laten takelen die onze poort versperde.

Maar goed, ik rij de wagen naar de Shell aan de Sterre, en vul naarstig brandstof bij, wanneer er dicht achter mij een chique Mercedes coupé komt staan. Iets te dicht dan beleefd is, en al maak ik mij daar niet druk in, ik frons toch even de wenkbrauwen gezien de andere vier of vijf pompen allemaal vrij zijn. Straks word ik nog gecarjacked ook.

Wanneer de tank gevuld is, en ik wil instappen, spreekt de bestuurder –een grijze zestiger– mij aan. “De winkel is al gesloten zeker?”, vraagt hij verslagen. Tsja, het is dan ook al na achten.

Met een duidelijk zichtbaar briefje van vijf euro in de hand komt hij naderbij. Of ik soms met mijn bankkaart voor vijf euro benzine in zijn tank wil kippen. Ik aarzel. Het is te zeggen, iets in mij schreeuwt om dat gewoon te doen, en eigenlijk zelfs voor niets die mens uit de nood te helpen. Iedereen heeft wel eens pech.

Maar tegelijkertijd vraag ik mij af waarom hij niet met zijn eigen bankkaart voor vijf of voor tien of voor twintig euro zijn luxewagen kan voeden. Iederéén heeft toch een bankkaart?!

De man ziet mij aarzelen, en op hetzelfde moment blozen we allebei. Ik wegens de verfoeilijke gedachte dat ik ook aan de slechte versie van dit scenario heb gedacht, en hij om wat hij me vervolgens opbiecht. “Het is het einde van de maand”, bekent hij schaapachtig. “Overmorgen heb ik weer genoeg op mijn rekening, maar ik kan vandaag mijn bankkaart niet gebruiken.” Hij steekt het briefje van vijf mijn richting uit. “Als u het zou zien zitten?”

Terwijl ik het briefje aanneem verontschuldig ik mij bij de man. Dat men tegenwoordig niet voorzichtig genoeg kan zijn, en dat er verschrikkelijk dingen gebeuren, en dat het helemaal niet mijn bedoeling was dat… “Ik begrijp het volkomen”, onderbreekt hij me. “Ik had waarschijnlijk op net dezelfde manier gereageerd.” En ik bloos nog meer. “Maar tankt u alstublieft zelf, want ik zou niet graag over het bedrag gaan. Maar als u erover gaat, ik heb nog wel wat kleingeld.”

Het is erg gesteld met de maatschappij, bedenk ik, wanneer ik de tank van meneer met vijf euro ongelode benzine vul (95 ook). En ik vloek binnensmonds om het wantrouwen dat mij dezer dagen aangeboren lijkt.

blufpoker

Collega J-P heeft een contract van bepaalde duur, bij de organisatie waar ook ik voor werk. Zijn (en mijn) directe chef is een sehr sympatischer Typ (zeer in tegenstelling tot mijn ex-Chef), die zijn ‘ondergeschikten’ niet als dusdanig beschouwt, maar ze het volste vertrouwen schenkt. Helaas hangt die chef op zijn beurt af van een überchef (dat moet met hoofdletter zeker?), en eens op dat niveau spreken we bij ons van het Management. En het Management neemt de (politiek) beslissingen. Zo gaat dat nu eenmaal in een bedrijf.

Deze zomer vindt –ergens in het buitenland– het Tweejaarlijkse Congres plaats van onze organisatie. Het is meteen de laatste keer, want tijdens de Executive Board Meeting vorige herfst werd beslist het Congres niet langer twee- maar driejaarlijks te laten doorgaan. Een goede zaak, neem ik aan. Voor collega J-P is het evenwel niet vanzelfsprekend om aan het Congres deel te nemen. Door familiale omstandigheden kan hij immers niet langdurig afwezig zijn. Dat heeft o.a. te maken met het soort werk dat zijn partner uitoefent, en er moet nu eenmaal iemand aanwezig zijn voor de kinderen.

Van bij zijn aanwerving heeft collega J-P duidelijk gemaakt dat hij niet op de congressen aanwezig zal kunnen zijn. Management zag dat toen niet als een hinderpaal, al blijkt het beleid terzake recent te zijn gewijzigd. Aan collega J-P wordt redelijk onverholen duidelijk gemaakt dat hij –indien hij zijn tijdelijk contract wil omzetten in een permanent– toch maar beter meereist deze zomer. Voor collega J-P is dat een non-issue, want liever dan zijn (vrouw en) kinderen aan hun lot over te laten, gaat hij goedschiks op zoek naar nieuw werk, deze zomer. En dus wordt er een partijtje blufpoker gespeeld ten kantore. Tenminste, door Management, want voor collega J-P is zijn congressionele afwezigheid een uitgemaakte zaak. Ik ben alvast ten zeerste benieuwd naar de uitkomst.