Maar we wisten van elkaar dat we niet elkanders grote liefde waren: zij niet die van mij, en ik niet die van haar. Dat kan vandaag allemaal verwonderlijk of hypocriet klinken, maar vijftig jaar geleden was het schering en inslag om met ‘de verkeerde’ te trouwen en er het beste van te proberen te maken. Ik kan je talrijke voorbeelden geven van collega-auteurs van toen die meer met andere vrouwen naar bed gingen dan met hun eigen vrouw.
Er staat en enorm pijnlijk interview van Margot Vanderstraeten met Ward Ruyslinck in de boekenbijlage van DM vandaag. Op het randje van cringe schetst het een beeld van een cynisch en verbitterd man die –vooral in de jaren 60 en 70– een hoop succesvolle boeken heeft geschreven.
Ik wil niet doodgaan, laat staan dat ik een grafsteen ambieer. Ik ben bang voor de dood. Elke ongelovige is bang voor de dood; omdat er daarna niets meer is. Niets. Einde. Gedaan. Begraven worden is nog zoiets dat me de stuipen op het lijf jaagt. Ik ga nooit naar een begraafplaats of een kerkhof. Ik bezoek geen enkel graf. Niet naar dat van mijn ouders. Niet naar dat van mijn broer. Niet dat van mijn eerste echtgenote. Als ik voor een graf zou staan, zou ik uitgevreten lichamen zien, skeletten waaraan geknaagd is.
Verplichte lectuur. (Dat gold voor Ruyslincks boeken tijdens de schooljaren immers ook.)