Gisterenavond ben ik dan, M@rhu’s raad indachtig, door de Brusselse tunnels huiswaarts gekeerd. Vroeger heette het wel eens dat je niet met de auto kon rijden, zolang je niet eens in Brussel had gereden. Ik herinner me het nog goed, die eerste keer dat ik mij, met mijn moeders Austin Maestro, eerst door de tunnels (de eerste exit na Koekelberg er terug uit), daarna langs de binnenring, naar het Koningsplein was gereden.
Niet alleen had ik doodsangsten uitgestaan, had ik mij verscheidene keren mij mijn voorrang laten afnemen, en was ik bijna drie keer een sens unique ingereden, maar vermoedelijk was zowat half Brussel mij kwaad toeterend voorbijgestoken. En toen plakte er zelfs geen “L” meer op de achterruit. (Minstens even erg was het, een paar jaar later, de eerste keer in Parijs. Maar toen ik, een paar jaar geleden, voor de eerste keer in Barcelona reed, was er niet langer het kleinste beetje zenuwachtigheid te bespeuren. Nu nog New York. Of Athene.)
Ondertussen ben ik ook al het een en het ander gewoon met de moto, maar gisterenavond in de tunnels was het toch even wennen. Er is sowieso al geen plaats op overschot voor de auto’s, maar desalniettemin slaagden de meeste automobilisten erin, verschrikkelijk hoffelijk, een mooie middenstrook voor de motards vrij te houden. Chapeau.
Vandaag ben ik terug met de trein onderweg: er is regen voorspeld tegen de avond, en het wordt tijd dat ik aan mijn tweede boek voor deze maand kan beginnen. De 600+ bladzijden Jason Bourne (The Bourne Supremacy) duren iets langer dan verwacht.
Maandag gaat het richting Folembray (circuitdag met RAD). Zolang het dan maar niet regent.