De bedoeling van onze trip naar Brussel, gisteren, was om (1) de kijkdozen van Jan Fabre in De Loketten in het Huis van de Vlaamse Volksvertegenwoordigers te bewonderen en (2) het vernieuwde atomium te bezoeken. Veel verder dan (1) zijn we echter niet geraakt (en aan de vriendelijkheid van de NMBS heeft het nochtans niet gelegen).
“Jan Fabre in het Vlaams parlement. Kijkdozen en denkmodellen 1977-2004” is de titel van de tentoonstelling. Hoewel het zeer mooi werd opgesteld, vond ik de tentoonstelling zelf maar niks. Begrijp me niet verkeerd, ik vind het goed dat zoiets wordt georganiseerd (ik juich het zelfs toe), en u moet er absoluut eens binnenstappen als u in de buurt bent (de toegang is gratis), maar speciaal voor naar Brussel trekken, kan ik u niet aanraden.
Het zijn doosjes, modellen, voorontwerpen, studies, waarvan het ene er al minder uitgewerkt uitziet dan het andere, en waar vooral de naam Fabre wonderen verricht. Plak op de zelfde tentoonstelling ‘eindwerken van de studenten van het KASK’ en de kritiek zal minder lovend zijn. Nogmaals, het is best mooi om zien, maar ik kreeg geen aha-erlebnis.
Links tegenover de loketten is er een straatje (Drukpersstraat), waarin wij eerst een koffiehuis, en nadien een mediterraans eethuis ontdekten. We waren er iets te vroeg voor het middagmaal (11u45), maar gezien we ons het ontbijt ontzegd hadden (een banaan op de trein), waren onze magen er klaar voor.
In Madou’s Provence werden de muren toepasselijk in een provincaal geel beschilderd. De verwelkoming was heel hartelijk, en het verbaasde ons dat we de enige gasten waren die er kwamen lunchen (we zijn er pas rond 14u terug buiten geraakt). We gingen er binnen met de bedoeling een pizza te eten, die in het menubakje aan de straatkant werden geadverteerd, maar toen we gingen zitten was men net bezig het bord met suggesties aan te vullen.
Mijn Frans was net toereikend om alle gerechten te begrijpen, maar helaas heb ik de heerlijk klinkende namen niet onthouden. Tessa nam als voorgerecht een soort vismousse, die zowel licht verwarmd in een klein kommetje als gegrild op een broodje en voorzien van een wilde sla met notenolie werd opgediend. Zelf nam ik een terrine van ossenstaart en foie gras, voorzien van eenzelfde slaatje, en een minikopje bouillon. Heerlijk, en licht genoeg als voorgerecht.
Als hoofdgerecht namen we een Coquille Saint-Jacques (Tessa) en een gegrilde ‘bonite‘. Een boniet behoort volgens wikipedia tot de makreelachtigen (waartoe ook tonijn behoort): een vis zoals ik ze graag eet: stevig, maar helaas uitgedroogd wanneer ze niet goed worden klaargemaakt. Deze was zeer succulent; de brunoise die het gerecht vergezelde was al even goed bereid (al dente: geen papje dus, maar ook niet rauw). Henri verorberde ondertussen vlijtig zijn huisbereide pizza Marius: tomaten, ajuin en tonijn op de allerdunste pizzabodem.
Hoewel we het niet van plan waren, hebben we ons toch nog tot een dessert laten verleiden: een chocomousse voor Henri, een long drink ’tout chocolat’ voor Tessa en voor mezelf een crème brulée. De bediening was Franstalig, maar de mevrouw was zeker niet te beroerd om ons ook in het Nederlands verder te helpen. Een aanrader voor wie er in de buurt komt.
En dan gingen we toch nog naar het Atomium. Mijn eerste keer op de Brusselse metro bracht ons van Centraal naar de Heysel, waar de roestvrij stalen bollen onder een grauwe hemel toch nog blonken. Helaas waren we niet de enigen die op deze laatste dag van de Krokusvakantie het heraangeklede bouwwerk wilden bezoeken. Door de ellenlange rij die na tien minuten nog steeds muurvast bleek te zitten (we schatten de resterende wachttijd op meer dan een uur), zochten we gauw opnieuw de metro op. Net op tijd om amper vier minuten op de trein naar Gent te moeten wachten, waar we nog gauw –dank zij het gratis openbaar vervoer– in de binnenstad een taart gingen halen om thuis gezellig Wallace & Gromit in The Curse of the Were-Rabbit te bekijken.
Een goed gevulde dag.