Scene 1: Daarnet bij het ontbijt, nadat Henri een croissant en een doughnut naar binnen had gesmikkeld:
– En ga je nu nog uw chocloade-eitje opeten?
(Hij had er al een stukje afgeknabbeld.)
“Neuh, ik heb geen zin.”
– OK, dan brengen we de volgende keer geen chocolade meer mee voor jou.
“OK, OK, dan eet ik het wel op,” zei hij met tegenzin.
(Hmm. Ik moet mijn zoon ertoe aanzetten snoepjes te eten. En dit is geen uitzondering. Als er snoep gekocht wordt, is dat meestal zodat hij er triomfantelijk mee in zijn hand kan rondlopen. Waarna het verdwijnt in een snoepdoos die hij beheert, en waar uiterst zelden iets uit verdwijnt. Tenzij ik de boel eens uitkuis, omdat het anders vanzelf zou gaan weglopen.)
Scene 2: Waarop Tessa, in een deuk van het lachen: dat doet me denken aan die keer in ’t stad, toen jij per se een hamburger wou eten, en wij hem daarvan probeerden te overtuigen.
Henri: “Naar de soepbar, naar de soepbar.”
– Maar allez, heb je geen zin in een hamburgen? En frietjes?
“Naar de soepbar, naar de soepbar.”
– Allez, frietjes, en een hamburger? Papa heeft er zo zin in. Je eet dat toch graag?
“Naar de soepbar, naar de soepbar.”
Ik denk niet dat ik erg moet inzitten met het eetgedrag van mijn onze zoon.
Hij lijkt zeker op zijn vader?
Als twee druppels water 😉