Vanacht op een vreselijke manier wakker geworden. Ik had net een nachtmerrie –waarvan ik nu weet waar ze vandaan kwam– toen een kleine maar kortdate stem me naar de realiteit terugroepte.
De nachtmerrie kwam er ergens op neer dat ik Tessa’s buik met mijn eigen tanden had verscheurd; ik was in slaap gevallen tijdens CSI waar net een cheerleader op dergelijke manier door haar boyfriend om het leven was gekomen. Tenminste, dat was de hypothese toen ik in slaap ben gevallen.
Dat kleine stemmetje was eerst niet verstaanbaar, maar het was er onmiskenbaar. Henri. Na een tijdje kon ik zelfs verstaan wat hij zei.
“Als je nu niet weggaat, gaat mijn papa komen, en die gaat boos zijn.”
Het leek een mantra die met steeds grotere frequentie en stijgende wanhoop werd herhaald. Het uurwerk toonde 0:22. Witches’ hour, dacht ik nog, voor ik me, half in slaap, de trappen op begaf.
Het was een beetje akelig, toen ik Henri in slaap troostte. Ik deed mijn uiterste best om te blijven glimlachen; het was wel donker, maar ik veronderstelde dat Henri mijn gezicht in het weinige buitenlicht toch kon ontwaren. En ik wou hem vooral op zijn gemak stellen. Maar een klamme vuist kneep mijn hart tot de grootte van een okkernoot, en ik verwachtte te worden meegesleurd naar de diepten van de hellemond toen ik Henri voelde wijzen naar het raam. Ik durfde met moeite kijken.
“Zie je die mensen daar niet, pappa.”
Fuck ik ben terecht gekomen in Goethes Erlkönig: Siehst, Vater, du den Erlkönig nicht? Ik kon het Dietrich Fischer-Dieskau zo horen zingen.
Geen klamme vuist greep rond mijn hart en geen grijpgrage vingers sleurden me in de hellemond –Henri’s handjes zochten mijn hals en trokken me dicht tegen hem aan. Angstig, alsof hij me op de proef wilde stellen, vroeg hij: “en opa, is die altijd warm?”
Ik vreesde even in de armen van Damien te liggen, die net zijn opa had koudgemaakt, terwijl ik –hopelijk snel genoeg– antwoordde.
-Dat weet ik niet jongen.
“Ga je dat dan eens aan oma Andrea vragen? Of aan mama? Want toen die nog klein was, dan was die toch hun kindje?”
-’t Is goed jongen.
“En oma Nini als je klein was, was toch uw mama?”
-Ja jongen, nog altijd hoor.
“En is die ook warm? En uw papa? En jij?”
En daar was die klamme vuist rond mijn hart weer. En Damien. Maar toen al die vragen naar tevredenheid waren beantwoord en al zijn demonen op mij waren overgeladen, liet hij me weer los.
“Slaapwel, papa.”
En ik kon terug in mijn eigen bed, mijn eigen demonen gaan bevechten. En die van hem.