fose II: wieden
Er groeit een vreemdsoortig onkruid in onze tuin. Het is een algehele bodembedekker, het blad ziet er een beetje uit zoals het blad van een klimop. Volledig uniform groen, en als ik zeg bodembedekker, bedoel ik wel degelijk bodembedekker. Op het gras na, is de ganse tuin ermee bekleed. Zo erg, dat een hele hoop laaggroeiende, pas uitkomende plantjes er volledig door overwoekerd zijn, en waarschijn het daglicht niet meer zullen zien.
Zondag heeft Tessa een gedeelte met de hand verwijderd, en een gedeelte met onkruidverdelger besproeid (ik weet het, ik weet het, niet meteen ecologisch verantwoord, maar we zijn ten einde raad). In het met de hand vrijgemaakte stukje hebben we opnieuw tijm en munt geplant (die was volledig overgroeid).
Het ergste van al was eigenlijk dat we rond de vijver (vijvertje !) een prachtige zilvergrijswitte plant (legitieme bodembedekker) hadden staan. Normaal gezien wordt dat elk jaar tot een prachtig wit bloemenveld herschapen (heerlijk geurend, een beetje naar vanille), maar er blijven, geloof ik, nog een drie- viertal takjes over. Echt zonde; ik ga die overblijfsels dringend in een pot overbrengen, zodat we nadien kunnen herplanten.
En nu nog het gras afrijden –hoewel het grasveld ondertussen ook al meer een bodembedekker-onkruidveld begint te worden.
(Kwestie van onkruid verdelgen en gras af te rijden, dan hebben Henri en ik maar meteen ons haar laten knippen. Henri ziet er weer schitterend uit, maar ik ben niet helemaal tevreden. Ik was net aan het sparen om weer de helmboswuivende Paris uit het begin van de jaren negentig te worden, maar dat zag er niet uit. Misschien moet het maar nog wat korter. Of -meer waarschijnlijk– is het gewoon hopeloos.)