Het is examentijd. Henri legt er soms twee of drie per dag af (de interdiocesane proeven waren vorige week), en geregeld krijgen (eisen) wij wat feedback. Eerder deze week was het taalluisteren.
De kinderen in de klas luisteren naar een reclameboodschap. Een slager van slachtbedrijf Renmans wordt geïnterviewd en vertelt hoe hygiënisch het daar is en van welk een uitzonderlijke kwaliteit het vlees is dat daar wordt verwerkt.
Lijkt het een betrouwbare reclame, luidt de vraag.
A Ja, want het is toch een interview.
B Ja, want ze geven belangrijke informatie.
C Neen, want het is toch maar reclame.
D Neen, want ik geloof reclame nooit.
Henri antwoordt D, maar het juiste antwoord blijkt B te zijn.
Er worden, denk ik, naar twee verschillende zaken gevraagd.
(1) Met een bewering als “Lijkt het een betrouwbare reclame?” kan een mens alle kanten op. En als we het dan toch over semantiek gaan hebben, dan was B misschien het correcte antwoord geweest als er had gestaan “Ja, want ze lijken belangrijke informatie te geven.” M.a.w. lijken zoals gebruikt in de betekens van “het heeft ervan weg dat”.
(2) Er wordt gepeild naar de intrinsieke betrouwbaarheid van reclame.
Wat ons betreft heeft Henri gewoon gelijk en blijft betrouwbare reclame een contradictio in terminis. Ik heb liever dat hij reclame niet gelooft, dan dat hij dat punt binnenrijft.
groot gelijk ! Ik snap zijn redenering ook. Heb al iets gelijkaardigs meegemaakt met mijn oudste zoon (2e lj.) en heb dus ook liever dat ze in hun eigen standpunt geloven dan idd. een punt binnen te rijven.
“B. Ja, want ze geven belangrijke informatie.” is natuurlijk helemaal fout. Het mag dan misschien wel belangrijke info zijn die -zij- geven: wie zegt dat wat zij beweren de waarheid is en dus correcte informatie is? Groot gelijk, Henri!