Gisteren nog, was ik naar de tandarts gegaan om mijn tand een permanentere behuizing te geven.
“Het is wel iets steviger dan die voorlopige regeling van de vorige keer, maar het blijft een noodoplossing. En lang zal het niet blijven zitten. Misschien een jaar, als ge geluk hebt.”
“Dat is dan 65 komma 65 euro,” voegde hij er nog aan toe.
Het was de verdoving, zo dacht ik, hoewel er eigenlijk bitter weinig verdoving aan te pas was gekomen. De tand was dood, alleen locaal werd het tandvlees wat verdoofd “omdat er toch wat diende geprutst te worden.” Twee vijzen werden erin gedraaid, waarrond een muurtje werd gemetst. Maar langer dan een jaar zal het bouwwerkje niet blijven staan.
Onderweg naar het werk had ik Tessa gebeld, en die vond toen ook al dat ik zo hyper was, tot grote hilariteit van de patiënten die konden meevolgen.
“Dag patiëntjes,” brulde ik in mijn telefoontje langs de kant van de Albertlaan. “Lief zijn tegen mijn doctortje hé.”
Gelachen dat er werd, aan de andere kant.
Op de trein was het al even onwezenlijk. Op de 10u22 (geen dubbeldekker zoals de 7u08) zat beduidend minder volk, zodat ik niet alleen plaats te over had, maar na mijn initiële keuze van een bescheiden tweezitter ook nog kon overstappen op een ruimere vierzitter zonder daarmee iemand te vexeren. In de vierzitter schuin tegenover mij zaten moeder, zoon en dochter; de laatste twee tuurden met veel geestdrift naar een het minuscule schermpje op een draagbare DVD speler. Zonder headphones, zodat de ganse coupé van de sound effects kon meegenieten. Maar geen ziel die erom maalde.
Er kwam een jongedame voorbij, met het strakke achterwerk in een linnen broek, en die door het mannelijk gezelschap met genoegen werd nagestaard. Bij mij bleef ze even staan. Gepauzeerd, zoals een videoband, maar dan zonder die hinderlijke strepen in het beeld. Dat strakke achterwerk volledig in mijn blikveld. En toen kon ik me niet houden.
“Stevig hé,” vroeg ze nog, voor ze haar weg vervolgde.
Geen foto’s?