Het is bizar. Vraag mij om naar de Belgische kust te trekken, en ik zal niet meteen enthousiast reageren. Het is er te koud, er is te veel volk, blahblahblah.
Niet zo wat betreft Point Reyes. Ik reed met zo veel gigantisch plezier van Corte Madera terug naar Highway 1, terug naar die kust. Eerst naar het Visitor center, want daar beschikken ze altijd over de meest recente info. Daags voordien hadden we in de REI een paar veel te grote drinkflessen gekocht, die mij de ganse reis zouden blijven achtervolgen. Ik heb niet veel water nodig (ik ga gemakkelijk twee uur lopen zonder een slok water), maar Tessa en Henri hebben dorst. Zeker Henri. Als we gaan fietsen, zijn de twee 750ml-flessen die hij meezeult gegarandeerd op voor we terug thuis zijn, terwijl ik vaak nog een fles over heb. Maar goed, ik kreeg de ganse tijd te horen dat ik ook wel eens de drinkfles mocht dragen, vooral gezien ik toch een rugzak meedroeg. Dat laatste was niet mijn schuld, vond ik, en ik had als excuus dat ik de inhoud van de rugzak niet met condens van de drinkfles-gevuld-met-ijsblokken wou bevochtigen. Die uitleg werd vaak aanvaard.
Aan het Visitor Center bleek algauw dat de gemiddelde temperatuur in San Francisco veel te laag was. We zaten plots fluks boven de twintig graden, al was het nog niets in vergelijking wat ons landinwaarts zou te wachten staan. Voorlopig hield ik mijn lange broek aan. “Ik doe alleen een short aan als de temperatuur hoger is dan veertig of mogelijks dertig als ik ergens op vakantie ben en niemand kent mij.” Ik had het deze zomer nog met veel aplomb verteld aan een vriendin.
Point Reyes is groot en alles afwandelen was geen optie. We reden dus eerst naar Limantour Beach, in het westen (de Amerikanen gebruiken graag de windrichtingen), voor een flinke wandeling. Ik was er graag gebleven. Het was er niet echt warm, niet echt aangenaam, maar warm genoeg, en er viel vanalles te zien. De oceaan! Golven! Zout water! Zand dat overal tussen kroop! Van dat raar slingerachtig zeewier dat we overal zouden tegenkomen! Krabben! (Levende, dode en halfdode!) Meeuwen! Krabvermorzelende meeuwen! Duinen! Bomen! Heesters!
En dat was nog niets.
’s Middags reden we tot Inverness (neenee, geen Nessie te zien, dat is een ander continent) om er wat Clif Bars te eten, een gestrande boot te fotograferen en een duo kite surfers te bewonderen.
Het doel was Pierce Point Ranch. In het Visitor Center hadden ze ons gezegd dat er van daar een lange wandeling vertrok, naar het meest noordelijke (daar zijn we weer met die windstreken) punt van het park, Tomales Point.
We vertrokken vol goede moed, met een gevulde drinkfles en een voorraad Clif Bars. En toen ging het al een beetje fout. Na een half uurtje zag Tessa het al helemaal niet meer zitten, maar na kort beraad werd besloten dat ze alleen terug naar de wagen zou wandelen, en daar op Henri en mij zou wachten. Het zou lang wachten worden.
We zijn rond 15u samen vertrokken, en rond 19u waren Henri en ik terug bij Tessa.
Dat is lang wachten.
Er was geen stoppen aan. Ik heb geen andere verdediging. Henri en ik vielen van de ene verbazing in de andere. Er was een milde mist toen we vertrokken. Mild, in de betekenis dat we nog ruimschoots in de verte konden kijken. Toch ver genoeg on steeds verder te blijven gaan.
“Allez, we zijn er bijna.”
“We gaan nu toch niet stoppen.”
“Ge weet, dat als we nu stoppen, dat we achteraf gaan ontdekken dat het nog honderd meter was tot het einde?!”
En we zijn er geraakt, aan dat einde. En het was godverdomme de moeite waard. We zijn twee meisjes tegengekomen, aan wie we dan toch gevraagd hebben of het nog ver was. “Nah, just a mile or two.” Lange mijlen. Heerlijke mijlen.
We passeerden de Elk Reserve, bij een vijver, waarrond een ganse kudde (mannelijke) elks (wapiti’s, kon ik via wikipedia vertalen) had postgevat. Onderweg hadden we er al een paar gespot, op ruime afstand, maar deze waren bij wijze van spreken binnen handbereik. En dan kwamen we eindelijk bij de unmaintained trail, vanwaar het niet ver meer mocht zijn, dachten we. En dan moesten we die meisjes nog tegenkomen.
Bij elke voetstap dachten we dat we er waren, maar elke heuvel bracht een nieuwe. Maar Tomales Point was zo de moeite.
We zagen een kustlijn die zo ruw was en tegelijk zo zacht, zo onherbergzaam en zo uitnodigend. Ik was er graag een paar uur blijven zitten, maar we wisten dat de tijd drong, en dat we nog ver terug moesten, en dat we terug moesten zijn voor het donker was. “I just want to get back to the car”, had een ander, bijna half huilend meisje ons verteld die we halverwege, lang geleden, waren tegengekomen.
En dus gingen we terug. Bijna twee uur lang. In een steeds dikker wordende mist, en afnemend licht. En toen…
En toen…
En toen gingen we een bochtje om, niet eens zo ver vanwaar Tessa was teruggekeerd.
En dan stond daar een ganse kudde van die elks. Pal op de trail die we moesten volgen om terug tot de auto te geraken. Eén mannetje voor een ganse kudde vrouwtjes. Het tart elke omschrijving (no pun intended).
Godverdomme.
[youtube https://www.youtube.com/watch?v=afzfI03-Dr4?rel=0&w=560&h=315]
[youtube https://www.youtube.com/watch?v=gJYNpVdLHII?rel=0&w=560&h=315]