dagboekonderzoek

Sinds donderdag (of was het woensdag) doe ik mee aan een dagboekonderzoek van Insites, een Gents e-research & consulting bedrijf. Hun website is geheel in het Engels opgesteld, waarschijnlijk vanuit de gedachte dat ze globaal werken, ofwel louter omdat het marketeers zijn, en dat hun lingo nu eenmaal Engels is. Stel u voor dat ze hun holle frasen in het Nederlands zouden neerpennen, want dan werden ze te gemakkelijk doorprikt.

Maar dat doet hier niet echt ter zake. Want ik probeer wel degelijk mee te doen met die dingen, deels ook omdat ik een van de eersten ben die bij marktonderzoeken luidkeels verkondingen: “Een enquête? Mij hebben ze niets gevraagd hoor!”

Het dagboekonderzoek stelt vragen rond de mobiliteitsbehoeften van de Vlaming, meer bepaald de winkelverplaatsingen in een tijdspanne van een week. Waarbij ik het zelf ook interessant vind om eens bij te houden hoe het nu met mijn koopgedrag zit in een typische week.

Alleen vind ik het tijdstip nogal ongelukkig gekozen. Van de 52 weken die een jaar telt, is Insites er in geslaagd één van de meest a-typische weken te selecteren voor hun dagboekonderzoek. Vandaag mag dan wel een zaterdag zijn, het is tevens een feestdag, waardoor alle winkels gesloten zijn (zo vermoed ik toch, en ik heb alvast geen zin om mijn huis uit te komen met grote kans voor gesloten winkeldeuren te staan). En laat het nu net de zaterdag zijn waarop wij –en ik vermoed een verschrikkelijk groot deel van de bevolking– de meeste winkelverplaatsingen doen.

Wat weer maar eens aantoont hoe representatief dergelijke onderzoeken kunnen zijn.

eindwerk

“Ge hebt het zitten”, zei Tessa niet zonder leedvermaak toen we net plaats hadden genomen op een bankje aan het Emile Braunplein, om er even van de warme herfstzon te genieten.

Een goedlachse meneer met een witte regenjas kwam op ons afgestapt. “Dag meneer, hebt u even tijd om een paar vraagjes te beantwoorden voor de camera? Het is voor een eindewerk van een hogeschool.” Wie mij een beetje kent weet dat ik mijzelf niet onmiddellijk de meest geschikte persoon vind om te worden geïnterviewd. Maar de man was zo vriendelijk, en het was voor een eindwerk, en ik had stiekem een beetje ontzag voor het feit dat hij het aandurfde zomaar een wildvreemd manspersoon die vraag te stellen. Dus ik kon niet weigeren. Hooguit een beetje tegenpruttelen, om niet geheel uit mijn eigen decorum weg te vallen.

Het interview werd evenwel niet afgenomen door de goedlachse meneer, maar door een minstens even aimabele mevrouw, die bij deze aanspreektitel dermate verbaasd opkeek, dat ik mezelf maar gauw naar ‘jongedame’ corrigeerde. Waarvoor ik met een verlegen glimlach en een blos op de wangen werd beloond.

Het onderwerp was mij niet echt op het lijf geschreven. “Bent u tevreden met uw werk?”, was de openingsvraag. Gevolgd door “stel dat u van werk zou veranderen, hoe zou u dat dan aanpakken?” Vier, vijf dergelijke vragen werden op mij losgelaten, en van bij de eerste was ik al blij dat de goedlachse man mij had verzekerd dat het interview enkel binnenskamers zou worden vertoond of bekeken. “Man met kort haar en blauwe sjaal”, noteerde de jongedame in haar notitieboek, voordat ze mij uitvoerig bedankte voor mijn tijd.

“Het is niet te doen hoe gij daarop voorbereid lijkt, op zo’n vragen,” beweerde Tessa toen het drietal een ander slachtoffer had gevonden, en we terug op het bankje plaatsnamen. “Allez, ge hebt genoeg gezegd, en toch zijt ge zo verschrikkelijk discreet gebleven.”

Van een nood een deugd maken zo luidt het spreekwoord, geloof ik.